dinsdag 30 juni 2009
Cruz de Ferro, hoogte- of dieptepunt..?
Vierendertigste dag
dinsdag 30 juni 2009
Rabanal - Vega de Valcarce, 76 km.
Het torenklokje van het roestbruine bergdorp Rabanal slaat zes met een geluid alsof de tijd aangegeven wordt door een monnik die met een pollepel op een geëmailleerde kookpan mept, zonder enige vorm van nagalm. Ook om half zeven en zeven uur zie ik die plaatselijke kloosterling weer voor me.
Om kwart over acht vertrekken we voor de etappe ´over het dak van de Camino´, Cruz de Ferro, een top van iets meer dan 1500 meter. De eerste kilometer vanuit het dorp leidt andermaal over een keienpad. En dan gebeurt het. In een poging om een puntige steen te vermijden stuur ik in een gat en kom nogal onorthedox in mijn zadel terecht. Ik voel het meteen. Het is goed mis in het onderste deel van mijn rug. Gekantelde lumbale wervel. Uit ervaring weet ik dat je daar dagenlang ´plezier´ van kunt hebben. Fietsen gaat nog wel, zij het dat je minder kracht kunt zetten, maar op- en afstappen ontaardt in een act die onmiddellijke opname in een bejaardentehuis tot de mogelijkheden laat behoren.
Zo kom ik als een gebroken man op de top. Afstappen (-kruipen) en plat in het gras liggend beginne aan oefeningen is het eerste wat ik doe. Ik had me mijn aankomst op dit hoog(s)tepunt in mijn dromen enigszins anders voorgesteld...
Cruz de Ferro, Spaan voor ijzeren kruis, is de plaats waar iedere pelgrim een symbolische steen gooit op een berg die steeds hoger wordt. Op de top daarvan staat een lange paal met een ijzeren kruis erop. Door het deponeren van je steen op de berg gooi je een levenslast van je af. Frustraties en onverwerkt verdriet; deze woorden staan op mijn steen. Een belangrijk moment met impact om dit hier achter te laten.
We maken foto´s met drie ´teams´ die elkaar gisteren in Rabanal ontmoet hebben: de echtparen Chris en Nel en Albert en Lucie, nadat we elkaar op de top opgewacht hebben. Daarna rijdt iedereen weer op eigen tempo (en vermogen) verder.
Na Cruz de Ferro volgt een steile afdaling van 20 kilometer over een hobbelige weg; niet van gevaar ontbloot dus. Beneden in Ponferrada aangekomen, waar het al 31 graden is, heb ik bijna kramp in mijn vingers van het remmen. Onderweg worden we voorbijgereden door een aantal ´zoetwaterpelgrims´, jonge mensen op racefietsen met een schelpje op hun zadeltasje... ja, zo kan ik ´t ook.
In Villafranca eten we een lekkere spaghetti, waarbij we andermaal worden ´betrapt´ door Chris en Nel. De laatste 17 kilometer gaan door het diepe dal van de Rio Valcarce valsplat omhoog naar Vega de Valcarce, een dorp aan de voet van de klim naar Cebreiro, ruim 700 meter hoger. Dat wacht ons morgen.
We slapen in een ´Refugio Municipal´, te bereiken via een klimmetje van 25 procent! Een uiterst eenvoudig onderkomen met twee grote, stampvolle slaapzalen en slechts twee wc´s en evenveel douches. Da´s dringen.
En ´s avonds krijgen we en passant samen met de ´Plo´ers´ van de plaatselijke pastoor de pelgrimszegen in de kerk. In het Spaans. Nauwelijks te verstaan dus. Maar we vertrouwen de man dat hij alles correct voltrokken heeft. Voor de komende dagen zit het dus ook weer snor.
Van Vega is het nog zo´n 190 kilometer naar ons einddoel. Morgen drie hoge en pittige klimmen. We zien wel hoever we komen.
Groetjes uit het warme Vega de Valcarce.
maandag 29 juni 2009
‘Keiharde’ verrassingen op de Camino
Maandag 29 juni 2009
León – Rabanal del Camino, 78 km
Als betreft het een Le Mansstart, zo staan ‘s morgens vroeg een aanzienlijk aantal fietsers hun tweewielige pakezels op te tuigen op het pleintje bij de albergue. Chris en Nelly, die nog niet ontbeten hebben, zijn als eerste weg. Wij pas een kwartier later. Kwart voor acht. De goede nachtrust - we sliepen met ons tweeën heerlijk alleen op een kamer - zorgt ervoor dat de vaart er vanaf het begin lekker in zit. Af en toe een afdalinkje gevolgd door een klimmetje van vijfhonderd meter om weer uit het (droge) rivierdal te komen, maar meestal genieten we van een landschap zo vlak als Friesland. Aan dat genieten komt abrupt verandering na Villar de Mazerife, waarover later meer. Dit dorp binnenrijdend zien we weer die typische onderaardse woningen, langgerekte heuvels met een deur aan het uiteinde en een schoorsteen ergens in het midden. Wonderlijk. Maar koel in de zomer en warm in de winter. De kerk is een pronkstuk van eenvoud, in elkaar geflanst uit ronde keien en leem. Een godswonder dat ze al zo lang staat. Maar ja, het is een huis Gods.
Daarna komt de beproeving van de dag - je kunt het ook een ‘keiharde’ verrassing noemen - in de vorm van meer dan zes kilometer ongekend ruwe kiezelweg met dikke keien, half ingereden en half losliggend en beukend en tinkelend tegen de velgen. Een ongelooflijk gehobbeld van de ene steen op de andere. Onvoorstelbaar gewoon. Ik verdenk de Spanjaarden ervan dit traject te cultiveren als een cultureel equivalent voor de Hel van Het Noorden tussen Parijs en Roubaix. Als een plaatselijke attractie zogezegd. Alleen is dit veel gevaarlijker voor je materiaal. Je begint te bidden tot Sint Jacob en alle heiligen en beschermengelen om ervoor te zorgen dat alles heel blijft. Dit traject kost ons meer dan drie kwartier, heel langzaam en behoedzaam manoeuvrerend, de minst slechte stukken opziekend. Een ware, onvergetelijke beproeving, die nu eenmaal bij een pelgrimstocht schijnt te horen. Dat we later na Hospital de Órbigo nog een toegift van twee kilometer krijgen, is te wijten aan een navigatiefout mijnerzijds. Maar dit terzijde.
In het al genoemde Hospital de Órbigo, met zijn beroemde lange brug van Romeinse oorsprong over de Rio Órbigo, doet Frans enkele boodschappen en halen we een stempel in een klein winkeltje. Daarna eten we op een prachtig gelegen terras met uitzicht op de werkelijk unieke brug een vette, warme ‘bocadillo quieso‘. Deze strategische plek maakt het mogelijk om getuige te zijn van de aankomst van Chris en Nelly, hobbelend over het keienwegdek van de brug; allesbehalve ‘keigaaf’ om de befietsen. Het is inmiddels elf uur. Na enige tijd rijden wij weer verder. We zullen elkaar terugzien op de volgende camping. We hadden inmiddels afgesproken niet in Astorga te blijven maar twintig kilometer verder te fitsen tot Rabanal, zes kilometer onder de top van de vermaarde Cruz de Ferro, het hoogste punt van de Camino.
Even na half één rijden we Astorga binnen, een oude stad waar imposante resten van stadsmuren getuigen van een heroïek verleden en waar drie pelgrimswegen samenkomen; ook de ‘Zilveren Weg’ vanuit Sevilla voegt zich hier bij de Camino Francés. Als we aan de voet van de steile helling naar de binnenstad staan - we hadden de afslag gemist - worden we ongevraagd door een oud vrouwke op de hoogte gesteld van het feit dat we er ook via een andere weg kunnen komen en aanzienlijk minder steil. Zo zitten we even later aanzienlijk frisser aan een fris glaasje op een terras in het zicht van het prachtige barokke stadhuis. Daarna zien we nog het bijzondere voormalige bisschoppelijke paleis van Gaudí en de kathedraal, een mengelmoes van gotische en barokke bouwkunst. Aangezien het ‘lunes’ is (Spaans voor Maandag), is die gesloten. Daarom moeten we ons tevreden stellen met de beschrijving die Cees Nooteboom eraan wijdde:
“… alweer zo’n monoliet, zo’n triomfalistische mastodont, die in een veel te kleine plaats is neergestort door een geweld waarvan wij de portee niet meer begrijpen. Soms is het ook nauwelijks te verdragen, al die zwaarte, gepantserd, een beetje kwaadaardig, voorwereldlijke monsters die op hun dood wachten. Ik kan het natuurlijk toch weer niet laten en ga naar binnen in dat versteende woud van zuilen die zonder kapitelen omhoogsuizen, de gewelven in.”
Dat interieur hebben we dus niet met eigen ogen mogen aanschouwen als gevolg van de Spaanse lunes. Zonde.
Na Astorga verandert het landschap radicaal. We fietsen de Montes de León in, richting Cruz de Ferro. Een klim van 20 kilometer. Een goed idee om er vandaag alvast aan te beginnen en morgenochtend de klim te voltooien.
Na geklommen te zijn tot 1150 meter hoogte komen we om half vier aan in het nietige vlekje Rabanal del Camino. Het eerst passeren we de rustieke albergue met een restaurantje ernaast. Als ik afstap om te vragen naar de camping komt de eigenaresse naar buiten, een klein Spaans vrouwke, die ons verwijst naar een grasveldje in twee etages enkele tientallen meters verder.
Morgen gaat het verder naar het hoogste punt van de Camino. De eerste zes kilometer moeten 350 hoogtemeters overwonnen worden. Echt een ‘top-begin’ van een dag.
Groeten uit Rabanal del Camino, waar de donkere wolken nog altijd overwaaien zonder ons nat te maken.
zondag 28 juni 2009
De ‘sello’ van León
Tweeëndertigste dag
28 juni 2009
Rustdag León
Vandaag opnieuw een rustdag in een mooie stad. Én een welverdiende na twee etappes van meer dan honderd kilometer. De nacht was rustig, zeven mensen op de kamer en niet één snurker erbij. Een unicum. We slapen lekker uit tot een uur of acht.
Om tien uur verhuizen we ons hele hebben en houden naar een kamer van de jeugdherberg in hetzelfde gebouw, om precies te zijn de overkant van de gang. In een pelgrimsalbergue mag je maar één nacht blijven. Dan is deze combinatie een uitstekende oplossing.
De fietsen blijven vandaag onaangeroerd. We gaan te voet naar de kathedraal Sancta Maria om daar de mis van elf uur bij te wonen. Vooraf vragen we aan een van de nogal militant ogende ordebewaaksters - fotograferen is er verboden en daar letten ze akelig precies op - naar een stempel voor onze kaart maar krijgen te horen dat dit op zondag onmogelijk is…
We zijn getuige van een heuse zevenherenmis! Alle priesters in mooie groene kazuifels, geassisteerd door iemand in wit met een stola als manusje van alles en een wit getoogde ‘misdienaar’ die uitblinkt in het hanteren van het wierookvat. Een hele drukte op het priesterkoor. Exact op het moment dat tijdens de consecratie het brood geheven wordt, slaat de torenklok; een uitstekend getimed moment. Na de mis proberen we toch nog een stempel te krijgen. We lopen naar de deur van de sacristie waardoor de heren afgegaan zijn.
“Als er een koster of iemand anders naar buiten komt, vragen we die”, vertolkt Frans ook mijn gedachte, “we zijn per slot van rekening in de mis geweest. De eerste die verschijnt is de wit getoogde ‘misdienaar’. Hij beduidt ons in heel druk Spaans dat we dan even moeten wachten. Nadat hij zich geruime tijd onderhouden heeft met enkele andere kerkgangers, krijgen we eindelijk onze ‘sello’. Frans oppert nog even om hem triomfantelijk te laten zien aan de eerder genoemde ordebewaakster, maar daar zien we al gauw van af.
Buiten gekomen worden we begroet door… Chris en Nelly, zonet in de stad aangekomen na een overnachting op de camping van Mansilla de las Mulas. Na enig wikken en wegen besluiten ze de mis van twaalf uur bij te wonen en daarna ook in ‘onze’ albergue van León te overnachten. León heeft meerdere kerken waarin ‘s zondags minstens zes missen opgedragen worden, en nog druk bezocht ook!
Ook genieten we van het Casa de Botines, een schepping van architect Antonio Gaudí.
De lucht betrekt langzaam en het voelt fris aan. Nadat wij de oude romaanse kerk San Isidoro bezichtigd hebben, waar ook weer een mis bezig is, begint het zelfs te regenen. Andermaal kon een rustdag niet beter gepland zijn. En wat morgen betreft, zullen we vertrouwen op de tekst van Marco Borsato: ‘Morgen kan het beter zijn’…
zaterdag 27 juni 2009
Die vreselijke Meseta...
Zaterdag 27 juni 2009
Carrión de los Condes - León, 106 km
De wind hield vannacht behoorlijk thuis in de populieren. Zoiets komt je nachtrust niet ten goede. Ik lag een tijdje wakker, waarbij van alles door mijn hoofd speelde. Louise, intussen al een maand in haar eentje thuis, moet voor alles alleen opdraaien. Ik mis haar. Alles wat je lief is bevindt zich ruim tweeduizend kilometer van mijn luchtmatras. Mijn eigen keuze, waar zij me de ruimte voor gaf. Ik geniet ervan, doe er iets mee… maar er zijn van die momenten… daarna sukkelde ik weer in slaap, een diepe slaap.
Om half zeven schrik ik wakker. Frans is al een half uur bezig, zijn deel van de tent is al opgeruimd. Ik heb er niets van gemerkt. Daar voel ik me niet lekker bij.
Ik schakel op dubbele kracht vooruit en even na half acht zijn we klaar met opruimen en tien minuten later fietsen we de poort uit voor onze tweede dag over de meseta, die kale vlakte. Aeolus geeft ons vriendelijk een zetje in de rug.
Het zijn lange rechte wegen, eerst vlak, daarna met valse platten, soms aan de steile kant. Mijn ‘zit’ is niet echt lekker. Als Frans vooruit rijdt - het is zijn terrein, hij maalt zich krachtig omhoog - raak ik steeds verder achter. Ook malend, maar dan in mijn hoofd. Het nachtelijk gepeins komt terug. Ik kom er mentaal helemaal doorheen te zitten. Als Frans op de top van een klim, waar hij op mij gewacht heeft, informeert of er misschien iets is, wordt het me te veel. Op een bank barst ik in huilen uit… echt, ik kan niet anders.
“Ik heb ‘t helemaal gehad. Ik wil naar huis!”
Na een tijdje hervind ik mezelf. Deze diepe dalen horen er gewoon bij. Iedereen krijgt er vroeg of laat mee te maken. Daarna probeer ik mijn gevoel uit mijn lijf te fietsen door de eindeloze golvende vlakte. Lange rechte, troosteloze wegen. Ik denk aan wat ik gelezen heb in het verslag van Domenico Laffi, die ons rond 1670 te voet voorging. Wat hij hier tegenkwam was schokkend. Lees en huiver:
“We liepen de hele dag door de immense vlakte, verschroeid en verdord, niet alleen door de brandende zon maar ook door grote zwermen sprinkhanen die alles verwoest hadden. Er was geen boom, grasspriet of ander groen meer te bekennen, alleen maar zand. Er waren zo veel van die vervloekte beesten dat je slechts met de grootste moeite kon lopen. Ze vlogen door de lucht in wolken die zo dicht waren dat de blauwe hemel nauwelijks te zien was. Onder deze omstandigheden liepen we door dit uitgestorven, verpeste land van dorp naar dorp. De weg was overal bedekt met sprinkhanen. Op weg naar Sahagún kwamen we bij een arme Franse pelgrim, die uitgeput op de weg lag. Hij was stervende en helemaal overdekt met sprinkhanen. De wrede schare gevleugeld ongedierte had al een begin gemaakt hem in bezit te nemen voor een overvloedige maaltijd, en terwijl we bij hem bleven hadden wij zelf alle moeite om de rond zwermende vraatzuchtige massa van ons lijf te houden. We bedekten zijn gezicht en handen onder een laag zand en vervolgden onze weg naar het volgende dorp, waar we een priester op de hoogte stelden van de dode pelgrim een mijl buiten de plaats.”
Dat waren nog eens tijden.
Ook wij zijn op weg naar Sahagún, maar we zien alleen maar gezond wandelende pelgrims en enkele fietsers. Ze ontmoeten elkaar op een strategisch gelegen terras op een Y-splitsing. Als wij er aan een café con leche en een bocadillo zitten arriveren ook Chris en Nelly, die bij ons aanschuiven. We maken er een lange pauze van. Daarna gaat het verder over die lange weg die geflankeerd wordt door het Caminovoetpad met jonge bomen. Voor de voetpelgrims moet dit eindeloos zijn. Ik put mezelf uit in een lange demarrage. Dat pestgevoel moet uit mijn lijf. Het lukt.
We passeren armzalige dorpen met onverzorgde grindpaden als straten, toch nog altijd sjiek ‘calles’ genoemd. Een Calle Mayor, met een wegdek van knarsend grind waar je banden af en toe in wegglijden. Hoe kunnen ze hier leven? Armoede? Of tevredenheid? Och, als je niet anders gewend bent… We zien zelfs ondergrondse huizen, heuvels met een deur en schoorstenen boven het gras. Een heeft er zelfs een tv-antenne op de schoorsteen. Hier staat de tijd dus niet stil.
Rond de middag draait de wind. De laatste veertig kilometer wordt het werken. Sluierbewolking slibt langzaam de hemel dicht en het wordt heet en benauwd. Onweer op komst? We wachten af.
Tegen half vier rijden we León binnen. Opnieuw zitten er meer dan honderd kilometer op. Als we een politieagent naar de camping vragen, krijgen we te horen dat er alleen in de zomer een camping is… de zomer begint hier pas op 1 juli. Hij verwijst ons naar de albergue. Een groot gebouw, van binnen zeer netjes. We slapen hier met acht mensen op een kamer. Frans wil het nog een keer proberen, min of meer met zijn rug tegen de muur. Eigenlijk mag je maar één nacht van een albergue gebruik maken. Voor ons wordt een uitzondering gemaakt. We moeten dan wel morgen verhuizen naar een andere zaal en voor de tweede nacht het dubbele betalen. Vier euro wordt dan acht euro… daar kom je overheen.
Dit weekend zijn mijn collega’s van het Collectief ’05 gestart met de opnamen van onze nieuwe film. Twee dagen na mijn thuiskomst is het volgende opnameweekend en kan ik er weer bij zijn… Succes alvast!
Vanavond gaan we de stad in. Mochten er nog leuke dingen gebeuren, dan verschijnen die morgen alsnog op de blog.
Groeten uit León, intussen weer zonnig en aangenaam warm.
Eindelijk… de Meseta
Vrijdag 26 juni 2009
Burgos – Carrión de los Condos, 104 km
Na een ontspannen negenentwintigste dag van slenteren door de prachtige stad Burgos besloten we gisteravond nog eens zelf te koken. En écht genoeg te eten. Elk twee borden spaghetti en salade, geblust met een yoghurttoetje. Na het internetten in de cantina namen we afscheid van Jan en Trudie, een echtpaar uit Oost-Graftdijk in Noord-Holland bij Purmerend, dat we onderweg regelmatig op verschillende campings ontmoet hebben. Leuke mensen. Aangezien zij pas rond de 12e juli in Santiago willen aankomen, scheidden hier definitief onze wegen… tenminste wat deze reis betreft.
Toen het bedtijd werd - voor ons rond tien uur - begon in de nabijheid van de camping een keihard ritmisch concert met djembees, dat gelukkig om half elf stopte.
Midden in de nacht daalde een zacht regenbuitje op het tentzeil neer, het eerste sinds we in Spanje zijn, aaiend bijna, heel kort en mild, bijna een natte zoen van Pluvius… alsof hij ons nog even ‘Buen Camino’ wilde wensen voor het laatste deel van onze reis. De vooruitzichten voor de komende tien dagen zijn zondermeer prachtig. Zonnig en niet te warm. Wij boffen echt enorm. Alle goden, heiligen en engelen lijken met ons.
Het is heerlijk zonnig maar frisjes als we al voor kwart voor acht de poort uitrijden. Via een klim van twee kilometer verlaten we de stad en belanden in de licht golvende graanvelden, afgewisseld met een enkele zonnebloemenakker en af en toe een dorpje. Ergens onderweg loopt zo’n typisch Spaans zwart gekleed, oud, klein, ietwat scharminkelig, tandeloos vrouwke ons tegemoet en zwaait ons toe met een grote bos veldbloemen.
“Buen Camííínóóó”, roept ze met een hoog krakend stemmetje - bijna als de heks van Hans en Grietje, maar dan veel liever. Echt lief. Dat drijft je vooruit.
Na zo’n 30 kilometer maken we een eerste stop in Estepar bij een wegrestaurantje - een van de weinige die we vandaag zullen tegenkomen - met een reclamebord ‘MENU 8 Euro’. Daar is het nog te vroeg voor. Maar bij de ‘grande café con leche’ bestellen we wel een kleinigheid te eten, een broodje kaas en een broodje ham, ofwel in het Spaans een ‘bocadillo quieso’ en een ‘bocadillo jamón‘. Nou, wat je dan krijgt, daar heb je even werk aan: een half stokbrood, rijkelijk volgepropt met het bestelde beleg. Daar kun je weer een behoorlijke tijd op vooruit.
Het blijft vandaag lekker weer. De fleece trui blijft lang aan. We rijden, weliswaar met een fikse wind tegen, over rechte wegen door de onafzienbare velden van de meseta, de schaduwloze Spaanse hoogvlakte, waar het ‘s zomers zo verschrikkelijk heet kan zijn, waar je levend kunt verbranden, weerloos ten prooi aan de koperen ploert. Die schijnt vandaag wel in volle glorie, maar gelukkig niet als een ploert. Wij hebben gewoon onvoorstelbaar geluk met het weer. Nogmaals, er wordt boven onze hoofden goed voor ons gezorgd…
Vele kilometers voelen we ons alleen op de wereld. Geen mensen, geen auto‘s - nou ja, twee per uur - …en dan opeens, in de verte … een fietser die ons tegemoet komt. Een Nederlander..! Kennelijk op weg naar huis. Doorvoor fiets je in Spanje, om Nederlanders tegen te komen. Later nog een Vlaming, doorwinterd in het Caminorijden; hij waarschuwt ons voor het laatste deel in Galicië en raadt ons vooral aan de dagetappes daar niet te lang te maken. Twee ritten van 80 kilometer..? Hij schudt zijn hoofd. De eerste Spanjaard dient zich aan als Frans na een klim even op mij staat te wachten. In een van die zeldzame auto’s… en hij stopt zelfs, en vraagt of er iets mis is en of hij hulp nodig heeft… prachtig.
Om elf uur maken we foto’s bij de beeldige afslag naar Castrojeriz, waar een oud kruis op een driesprong staat, in gezelschap van wegwijzers en een honderd meter verder een bord ‘Santiago 514 km‘. Dan weet je precies waar je aan toe bent.
Tien minuten verder komen we bij de imponerende ruïnes van het klooster San Anton, waarin zelfs een geïmproviseerde albergue gevestigd is… wát een locatie! We kijken er vol bewondering rond, met eigen ogen en onze cameraatjes, en worden by the way ook nog eens vergast op een miniconcertje van een bijna tandeloze Simpley Red-achtige figuur (ook qua stem!) op een kleine accordeon, begeleid door een vrouwtje op mandoline. Pelgrimerende Canadezen. Ze maken gezellige en vooral ook ’keigoeie’ country & bluesmuziek, waardoor we op een haartje na zelfs met z’n tweeën aan het dansen slaan… tjonge, dat zou wat zijn.
Een half uur later rijden we met 70 kilometer op de teller de provincie Palencia binnen. Alweer wordt de weg op slag weer hobbelig. Het is wat met die grenzen. We eten een kleinigheid en hobbelen verder door de eindeloze meseta. Wat een gebied. Wat een leegheid. Een tafelgebergte, deze hoge vlakte van Castilië, leeg, droog, groot als een weids golvende zee. Een kaal land met lage, onaanzienlijke dorpen waar kalligrafisch gebeeldhouwde kerken en kloosters de herinnering aan voorbije grootheid bewaren. Hier is de tijd werkelijk stil blijven staan.
Eigenlijk zou volgens planning Frómista vandaag ons einddoel zijn. Als we daar om twee uur aankomen hebben we 84 kilometer achter de rug. We besluiten om er nog twintig kilometer aan te plakken. Over de Castiliaanse vlakte. Op dit relatief vlakke terrein moet dat mogelijk zijn. Heel weinig klimmen en een lekkere temperatuur. Bovendien kunnen we dan morgen in één ruk naar doorrijden naar León (opnieuw meer dan 100 kilometer), daar onze rustdag in het weekend houden en een dag voorsprong op ‘het schema‘ boeken. We eten een portie ravioli op een terras en brengen een bezoek aan de San Martinkerk, een hoogtepunt van romaanse bouwkunst op de Camino, een bijna Rijnlandse kerk, veel te groot voor een dorp als dit, met in de buitengevels wel honderden in steen gesneden korbelen, kraagstenen, met allemaal verschillende hoofden, koppen, gezichten, die soms doen denken aan onze Jeroen Bosch. Schitterend onderhouden, maar helaas gesloten. In dit land kun je ‘s middags niets doen. Spanje ligt tussen twee en vijf plat; de enigen die zich moe maken zijn ontoerekeningsvatbare noorderlingen.
Om vier uur zijn we in Carrión de los Condes, een aardig plaatsje met een camping. Hier ontmoeten we een echtpaar uit ‘Pló bij Boakel’, Chris en Nelly. Ook op weg naar Santiago en twee dagen later vertrokken dan wij. Ze hebben dus goed doorgereden. We zitten samen op de veranda aan een groot pils terwijl ik dit dagverslag op de laptop zet. Of het vandaag ook op de blog gezet kan worden is nog de vraag. De wifi van de camping is gewoon ontoereikend; misschien is er straks in het stadje nog een andere mogelijkheid. Daar gaan we een pelgrimsmenu eten. Wij vinden dat we dat vandaag verdiend hebben.
Vooraf stapten we de kerk binnen, ondermeer voor een stempel. Er werd net de rozenkrans gebeden, in ontzettend rap Spaans. Na afloop daarvan zouden we de stempel kunnen halen in de sacristie. Maar voor we er erg in hadden stond de priester weer op het koor en begon met een uitgebreide verering van het allerheiligste, op zijn knieën gezonken, zingend en hoestend - kennelijk last van zijn stem. Toen hij daarna met de mis begon, hielden we het voor gezien. We rammelden van de honger en prefereerden - o, onzaligheid - de geneugten van wereldlijk voedsel boven het geestelijke equivalent. We genoten in het restaurantje tegenover de kerk inderdaad van een heerlijk pelgrimsmenu. Frans bestelde nog eens extra ’patatas’ en salade om ’echt zat’ te worden. Een half uur later, toen de mis afgelopen was, stak ik snel even de straat over om in de kerk toch onze stempels te bemachtigen.
Om voor de rest kort te gaan: de camping-wifi werkte niet, wat we ook probeerden. Daarom wordt dit verslag vandaag in León op de blog gezet.
Groeten vanaf een zonnige maar gelukkig niet bloedhete meseta. Wat een zegen.
donderdag 25 juni 2009
Groene velden en een schitterende stad
Woensdag 24 juni 2009
Santo Domingo – Burgos, 84 km
Het verhaal dat de vroege vogels in albergues al rond vijf uur in de donkere ochtend luidruchtig beginnen te spoken en iedereen uit hun slaap halen, gaat in Santo Domingo de la Calzada niet op. Na een iel elektronisch wekpiepje ergens op de naburige slaapkamers klinkt weliswaar even een zacht gestommel, gaat er even een mobieltje aan om wat licht in de duisternis te brengen, maar voor de rest blijft het stil. We moeten ons voornemen om met de vroegsten uit de veren te stappen voorlopig even uitstellen uit mededogen voor de slapende meerderheid. Geritsel van plastic zakken kan meteen ‘dodelijk’ zijn.
De dag is buiten nog niet aangebroken. Hoe verder je naar het westen reist, des te later wordt het licht. De eerste vogels beginnen pas tegen zes uur de nieuwe dag aan te kondigen. Even na half zes ben ik de eerste. Zachtjes wat kleren aan, op de ‘servicios’ weer uittrekken, wassen, weer terug het aardedonkere hol in, waar ik tegen iemand opbots.
“Frans, bis toe dat…?” Het is Frans. We gaan naar beneden om te ontbijten.
Frans is niet bepaald vrolijk. Voor hem is dit absoluut de laatste keer. Nooit geen albergue meer. De hele nacht al die geluiden, je in het piepende en krakende stapelbed niet durven te bewegen om anderen tot last te zijn… die anderen die er nietsontziend op los draaien en snurken. Zelf vond ik het best meevallen. Al vóór middernacht was wel een ongewenst ‘Wunschkonzert fúr drei Schnarcher und Hobo’ van start gegaan, maar later in de nacht was het weer weldadig stil geworden. Maar Frans is pertinent. Nooit meer.
Om half zeven is het buiten bitter koud. We bevinden ons op een hoogte van 650 meter. De lucht is helder blauw maar de zon is op de binnenplaats nog niet te zien. Om zeven uur vertrekken we. Jasjes aan uiteraard. Niet via de drukke N120 maar noordelijk daarvan over rechte wegen door de enorme velden gaat het richting Burgos. Eerst een afdaling naar een vlekje in een dal op 570 meter en daarna vals plat omhoog naar Belorado, dat weer tweehonderd meter hoger ligt. Op het wegdek rijden onze twee langgerekte schaduwen met ons mee, een mooi gezicht, ook voor mijn camera.
Na 16 kilometer rijden we de provincie Burgos binnen. Op slag verandert het wegdek van aangenaam vlak naar hobbelig en duizend-en-tweemaal geflikt; zoals Franse binnenwegen. We hebben een hekel aan dit gehots, -bots en -knots, maar er blijft geen andere keus.
Om kwart voor negen drinken we een café con leche op een terrasje in Belorado, tegenover een pleintje met een waterpomp, waar het ‘agua‘ - hier noemen de rap sprekende Spanjaarden het ‘awa’, alsof ze zich ergens gestoten hebben - ongehinderd uit blijft stromen. Leer hier je kinderen maar eens dat ze de kraan moeten dichtdraaien.
We zijn de Tierra de Campos binnengereden, een eindeloos lijkend gebied van onafzienbare akkers waar we nog bijna 300 kilometer doorheen moeten ‘ploegen’.
Na Belorado gaat het via een prachtige klim van vijf kilometer aan 5 procent omhoog tot . Hoe hoger we komen des te groener de velden worden. Ook de bermen. Ze staan vol klaprozen en korenbloemen. Nog niets is verdord. Wat een verschil met de droge, overrijpe velden van Navarra. De Montes de Oca is een streek met prachtige groene vergezichten waar we met volle teugen van genieten.
We rijden zelfs door lommerrijke laantjes met bomen aan weerszijden. Stilaan komen we op een hoogte van rond de duizend meter zonder echt moeilijke en steile klimmen gehad te hebben.
Er wacht ons nog een ‘klimmetje’ van 8 tot 14 procent. Dit beschouw ik gelaten als een gedwongen stukje Camino te voet, mijn tweewielige pakezel in het zweet des aanschijn omhoog zeulend… maar tot mijn verbazing weet ik toch fietsend de top te halen. Daarna dalen we af naar de stad waar we even na twee uur inchecken op camping Fuentes Blancas (witte bronnen) in een groot recreatiegebied op vier kilometer van de ‘cuidad’, het centrum van de stad.
We gebruiken de middag om wat orde op zaken te stellen. Er moet een uitgebreide was gedaan worden - voor onze begrippen althans - en de fietsen moeten een goede beurt krijgen. Als je tweeduizend kilometer onderweg bent - die zitten er inmiddels ruimschoots op - hoopt het vuil zich op. Met name in de ketting, de derailleur en de velg van het achterwiel. Alles wordt grondig schoongemaakt, daarna gedoucht - ik kan mijn vingers maar niet schoon krijgen - en alvast de witte was gedaan. De rest kan morgen.
Naar de stad fietsen kan door het recreatiepark waar een fietspad langs de oever van de Rio Arlazón loopt. Het eerste wat je ziet als je de stad binnenrijdt is een geweldig standbeeld van El Cid. Uit mijn jeugdjaren herinner ik me een film met die naam. Nooit gezien, wat ik nu betreur. El Cid Campeador, geboren als Rodrigo Diaz de Bivar, was een legendarische, briljante veldheer die belangrijke veldslagen geleverd heeft tegen de Moren en wiens daden een ereplaats hebben gekregen in de Spaanse nationale epiek.
Hij ligt met zijn gade Ximena begraven in de kathedraal, op een absolute ereplaats, loodrecht onder de prachtige stervormige koepel, van buiten een rijk met pinakeltjes en andere weelderige gotische elementen versierde toren op het kruispunt van de beuken.
Die kathedraal… mensen, wát een juweel. We hebben veel kerken gezien, maar deze…
“Da vilt dich gaar nieks mieë i”, verzucht Frans als we al een hele tijd van de ene verbazing in de andere gevallen zijn. Wat een ongelooflijke pracht en praal, onmetelijke rijkdom. Wat een schitterende kapellen, gouden altaren, gouden trappen, onvergelijkbare sacristieën. Want zelfs de ‘kleedkamers’ zijn musea op zich. Er speelt stemmige gregoriaansachtige muziek. Mijn camera blijft voortdurend in aanslag.
Dan zien we midden in een groot gouden altaar Sint Jacob, als Santiago Matamoros, de ‘morendoder’, gezeten op een wit paard. Het verhaal gaat dat hij in de veldslag tussen de christenen en de Moren bij Clavijo plotseling vanuit het niets - men zegt vanuit de hemel - ten tonele verscheen en de verloren situatie wist te redden door eigenhandig duizenden Moren naar een andere wereld te helpen. Santiago (Spaans voor Sint Jacob) als de redder van het christendom, daarom schutspatroon van Spanje en daarom op een ereplaats in de kerken. Wat bloedvergieten niet allemaal kan opleveren…
Kortom, we beleven een onvergetelijk intens uur - of nog langer? Ook de geschiedenis van de kerk wordt in de bijgebouwen belicht met bijzonder fraaie maquettes. De entree bedraagt vijf gulden. Pelgrims mogen voor de helft van de prijs naar binnen. Pelgrims hebben veel voordelen in dit land. Ook de camping kost maar 3,50 per persoon omdat we pelgrims zijn.
Later zitten we op een terras op het plein voor de kathedraal. Met name aan de twee torens is te zien dat hier ook drie architecten uit Keulen hebben gewerkt. De spitsen zijn net als die van de Dom van Keulen ‘opengewerkt’.
Domenico Laffi, de Italiaanse pelgrim uit de 17e eeuw, schreef in zijn dagboek: “Burgos is waarlijk een schitterende stad, groot en de hoofdstad van Castilië, waar ooit de koning zijn hofhouding had. De stad ligt in een ruime vlakte, paradijselijk doorsneden door een rivier.” Meer dan driehonderd jaar later zijn wij het nog steeds met hem eens. Hier een rustdag houden is een gouden greep. Ook de stad buiten die onvergelijkelijk kathedraal is in alle opzichten de moeite waard. Daar gaan we op onze (welverdiende) rustdag van genieten.
Van hieruit is het nog iets meer dan vijfhonderd kilometer naar Santiago. Het einde van onze tocht is in zicht. Pelgrimswegen en je eigen levensweg zijn vergelijkbaar. Stilaan begint de tijd te komen dat deze pelgrimage tot opbrengsten komt, dat het iets met je doet, dat je een helder zicht krijgt op je eigen levensweg en de manier waarop je met je leven - en dat van anderen - omgaat. Gesprekken met Frans over dit thema zijn af en toe heel verhelderend. Therapeutisch bijna. Ik word mezelf bewust van het feit dat ik vaak nadrukkelijk, té nadrukkelijk en te sturend aanwezig ben. Ik ben, niet alleen beroepsmatig, maar ook in het leven daarbuiten, een typisch ‘planningsmanneke’. Wat ik voor ogen heb, gepland heb, moet koste wat koste nagestreefd en gerealiseerd worden. Dat is niet altijd even prettig voor mensen met wie ik samenwerk. In de beoordeling van situaties sla ik soms stappen over, waardoor mijn visie wel eens bot en negatief kan overkomen. Dat wordt me stukje bij beetje duidelijk. Dit zijn belangrijke leermomenten van pelgrimage: je los maken en van op afstand kijken naar je functioneren als mens. Dit was vooraf dan ook een van mijn doelstellingen van deze reis. We zijn in allerlei opzichten goed op weg.
woensdag 24 juni 2009
We zijn in Burgos!
Woensdag 24 juni
Santo Domingo de la Calzada - Burgos, 84 km
Vanmiddag even na twee uur zijn we na een lange, maar fantastische rit aangekomen in de stad Burgos. Leuke camping gevonden en voor de rest veel werk. Was doen, fietsen in orde maken, boodschappen doen... kortom, geen tijd om een lang bericht te schrijven. Dat komt morgen!
We hebben een eerste kort bezoek aan 'de stad' gebracht, met name de kathedraal. In één woord: geweldig. Als je dat ziet, 'da vilt dich nieks mieë i!" Morgen meer daarover.
Voor vandaag laten we het even hierbij.
We hebben trouwens wel de reacties gelezen. Wat een meeleven, meefietsen, meelachen... voor dat laatste twee nieuwe foto's die we vanmiddag in de stad maakten met een nogal stijve pelgrim...
Groetjes uit een zomers Burgos.
Tot morgen
Sorry, de verbinding blijkt niet toereikend om de beloofde foto's mee te sturen.
Wat in het vat zit, verzuurt niet. Beloofd is beloofd!
dinsdag 23 juni 2009
Van de kip en de haan
Zevenentwintigste dag
Dinsdag 23 juni 2009
Logroño – Santo Domingo de Cálzada, 61 km
Het is nog half donker als de pieptoontjes van Frans’ mobiel de volgende fietsdag aankondigen. Hoe verder we westwaarts trekken - Ultreia! - des te later zal de nieuwe dag geboren worden. Nu beginnen de vogels om kwart voor zes met hun concert, straks in Burgos zal dat later zijn, in León nóg later, laat staan straks in Arzua, van waaruit we op 4 juli zullen vertrekken voor de slotdag van onze pelgrimage.
Gisteravond waren we weer uit gaan eten. Pelgrimsmenu. De flessen wijn en water worden het eerst op tafel gezet, waarna drie gangen volgen. Uiterst smakelijk, en dat voor 9 euro. In het restaurantje in het centrum van Logroño bezetten we het tafeltje naast het jonge Italiaanse paar dat we gisteren onderweg een paar keer gezien hadden. Wat heet toeval? Op de camping hadden we als buren het Noord-Hollandse echtpaar, dat we in Puenta la Reina hadden leren kennen.
De nacht was donker en stil, de slaap navenant verkwikkend. Alleen verrekte ik bij het opstaan voor een nachtelijke sanitaire stop een spier in mijn heup; daar kan ik dagen last van hebben, vooral bij trappen lopen en staand klimmen. Maar de engelen zijn met ons - dat merk je aan alles - en Sint Jacob rolt de loper uit. Dus…
Het lukt ons weer vóór acht uur te vertrekken. Het smalle poortje kost nogal wat hoofdbrekens. De onsypathieke campingbaas is niet bereid de grote poort te openen vóór half negen. Je mag niet zelf bepalen wanneer je binnenkomt en weggaat. Het lijkt wel een gevangenis; de rechter bepaalt. Ordnung muss sein. Bovendien is het er droog en duur. Dik 16 euro moesten we gisteren neertellen voor een piepklein plekje tussen vier heggen. We zijn blij hier te kunnen vertrekken.
Het uitrijden van Logroño in het spitsuur is een moeizame onderneming. Op zoek naar een spoorweg die dermate verdekt is, dat ie ons niet opvalt rijden we veel te ver door en belanden via een stuk autobaan op een golfterrein… waar de route uit het boekje wel doorheen blijkt te lopen. Verder dus geen probleem, zij het dat we af en toen het genot mogen smaken ons een weg te moeten banen over de kiezelpaden van de voetpelgrims. Geen pretje. Het landschap is in het begin ook nog eens saai.
Na Navarrete worden we een omweg opgestuurd via Sotés, een vervelend kilometerslang vals plat, besloten met een klim van 10 tot 12 procent. Er moet weer veel geklommen worden vandaag. Vooral de weg vanuit San Millán naar Villa de Torre, dat op een hoogte ligt van ruim 750 meter. De beloning bestaat vervolgens uit een kilometerslange, rechte afdaling naar het geplande eindpunt van vandaag.
Rond half twee, nog net voor de grootste hitte als een verstikkende sprei over de velden en de dorpen van Navarra valt, rijden we Santo Domingo de la Calzada binnen via de Calle Mayor, de smalle hoofdstraat met middeleeuwse gevels. Met een beetje fantasie zie je ze hier in de middeleeuwen langs lopen, de santiagopelgrims van die dagen, haveloos of niet haveloos, de schelp van Sint Jacob als embleem op hun wijde mantels, staf in de hand. Heenweg of terugweg, als ze hier arriveerden hadden ze nog maanden lopen voor de boeg. Ik denk aan hun vroomheid, hun liederen, hun stappen, hun stemmen… en aan die groep jonge Canadezen in Puenta la Reina, die deze oude, verbleekte, stoffige beelden weer tot een nieuw en kleurig leven trachten te wekken door het maken van een videodocumentaire.
Omdat er geen camping is, besluiten we de eerste de beste albergue te nemen, ‘de la Abadia Cisterciense’, gevestigd in een eeuwenoude aanbouw achter de apsis van de abdijkerk van deze zusterorde. Lang geleden, vlak nadat de middeleeuwer Dominico, die in de naam van de plaats geëerd wordt, hier zijn bijzondere werken voor de pelgrims verrichtte waarmee hij de eeuwige heiligheid verwierf, werd hier alles opgetrokken uit de ronde keien die in grote getale te vinden zijn in de ’s zomers droogliggende bedding van de Rio Oja (uitgesproken als ’Ocha’). Vooral op de binnenplaats van de albergue is dat goed te zien. Alleen de schotelantenne op het oude pannendak is niet uit die tijd… maar dat mag geen verrassende constatering heten. Het interieur is rustiek, met muren van keien en houten balken. De vloeren zijn scheef, de sanitaire omstandigheden bepaald niet aagepast aan de eisen van onze tijd. Maar toch.., dit heeft wat, dit moet je meegemaakt hebben.
‘s Middags maken we een wandeling door het stadje en zien op meerdere plaatsen een pelgrimsmenu aangeboden voor 9 euro. Inclusief brood, water en een fles wijn. Laten we eerlijk zijn, daar kun je zelf niet voor koken. De inkopen alleen al zouden duurder zijn. Het wordt dus weer Spaans lekker vanavond.
We maken ook even een foto van onszelf als Sint Jacob... waarbij we echter slordig het regiefoutje over het hoofd zien dat onze zonnebrillen de historische betrouwbaarheid beklagenswaardig geweld aandoet.
De kathedraal, open na vijf uur - ook de Almachtige Vader houdt hier kennelijk zijn siësta - heeft iets heel bijzonders. Boven op een soort schoorsteenmantel tegen een van de binnenmuren staat, bekroond met een halve boog met rozetten en gotische pinakels, een vergulde en bewerkte kooi, en in het zachte, gelige licht achter de tralies zitten ze, een heilige kip en een dito haan, twee prachtige exemplaren in het mooiste kippenhok ter wereld. Als de haan kraait tijdens je aanwezigheid, zou dat een zeer goed teken zijn. Bijgeloof? Vanwaar deze kerkelijke animaliteit? Wel, ze steunt op een oude legende. Ergens in de middeleeuwen gaan een ouderpaar met hun zestienjarige zoon op pelgrimage naar Santiago. Ze overnachten in een herberg. De dochter van de waard wordt op slag verliefd op de kennelijk goed uitziende jongeman. Maar die gaat niet op haar avances in. Uit wraak verstopt het meisje een zilveren schaal in de bagage van de jongen en alarmeert kort na zijn vertrek de politie. De diefstal lijkt bewezen en er wordt door de plaatselijke rechter snelrecht gesproken. De strop. Als de ouders na de terechtstelling diepbedroefd naar de galg gaan, ontdekken ze dat de jongen nog leeft. Een wonder! Ze gaan naar de rechter, die net aan een goed gedekte dis zit.
“Wat?!”, reageert hij op het verhaal van de vader, “niet dood?! Man, je jongen is net zo dood als… die kip hier op mijn bord!”
Waarop de vette, blote, gebakken kip terstond wonderbaarlijk in één seconde van een witte vedertooi voorzien wordt en tokkend van het bord vlucht. Vanaf die tijd bevolken haar nakomelingen alsmede de haan (anders zouden er geen nakomelingen zijn) deze letterlijke ‘gouden kooi’ in de kathedraal.
Ziehier een van de vele legendes rond de Camino. Ze worden gecultiveerd, mede tot meerdere eer en glorie van de plaatselijke middenstand, zou zien we vanmiddag her en der. Zelfs in het stadswapen staan een kip en een haan.
Op minstens drie plaatsen in de stad is er internetmogelijkheid. Dus vandaag zal het ook weer lukken. We verheugen ons alvast op jullie reacties.
maandag 22 juni 2009
Foto´s die jullie nog te goed hebben.... hier zijn ze dan!
Het prachtige 12e eeuwse kerkje van Sint Blasius
Op weg naar St. Jean Pied de Port liep een enthousiaste hond een eindje mee...
Een prachtige plek voor de lunchpauze in de Franse Pyreneeën
Bij Arneguy is de Spaanse grens bereikt. De echte klim kan beginnen....
Op de top van de Ibaneta duikt May na 16 kilometer klimmen uit de mist op. En blij..!!
NIET VERGETEN: Hierna volgen nog twee berichten, die van zondag en maandag.
Succes bij het lezen.
Groetjes uit een bloedheet Logrono.
Puur genieten in Navarra
Maandag 22 juni 2009
Puente la Reina – Logroño, 74 km
Tegen zessen word ik wakker van een aanrollende windgolf en het sterke geruis van bomen. Wij liggen beschut achter een huis en een hoge muur. Verder hoor ik een monotoon gebrom van… wespen? Bijen? Een wolk sprinkhanen? Onze voorganger pelgrim Domenico Laffi maakte dat rond 1670 mee en beschreef dit op uiterst realistische wijze in zijn dagboek; maar daar kom ik later op terug als we op de meseta, de boomloze Spaanse hoogvlakte, zijn. Frans lost het probleem op als hij van het wassen terugkomt:
“Heb je die hommels gezien?” Een boom naast onze tent zit vol met die gonzende insecten; het is dus even hommeles boven onze hoofden. Maar zeker niet wat het weer betreft. De lucht straalt ons strak blauw toe. Het is fris. Af en toe even zo’n langgerekte windvlaag die je van tevoren hoort aankomen en dan weer niets. Wat is Aeolus en zijn kornuiten vandaag met ons van plan? Van Pluvius lijken we voorlopig weinig te duchten te hebben - misschien een paar dagen vakantieverlof aan de Costa del Sol..?
De albergue stroom leeg, vanaf vijf uur al. Wandelaars komen op gang en lopen gepakt en gezakt de Calle Mayor in. Rugzakken, schelpen, stokken en goede moed. De fietsers - het zijn er maar een paar - nemen rustig de tijd. Het is nu kwart voor zeven. Over een kwartier gaat de panaderia open en kunnen we brood halen voor het ontbijt. Terwijl ik nog mijn spullen opruim gaat Frans dat doen. Hij keert terug met een lekker bruinbrood en een zakje witbroodjes, die we eten aan een tafel in de bijna lege albergue.
Dan zien we opa klaarstaan om te vertrekken. Opa? Inderdaad, een klein manneke met witgrijze stoppelbaard uit Saarbrücken, 85 jaar! We ontmoetten hem voor het eerst in St.-Jean-Pied-de-Port. Hij zat bij ons aan tafel in de albergue en praatte honderduit. En gisteravond, toen we zaten te genieten van onze pelgrimsmaaltijd - Menu Peregrinos: een hele terrine bijzonder smakelijke knoflooksoep, ik een biefstuk met frites, Frans grgrild varkensvlees, een toetje na en de wijn (een hele fles!) gratis; en dat voor 8,90... - kwam opa weer aanlopen. Ook hij had het klaargespeeld om in twee dagen hier te komen. Hij was ‘s middags weliswaar verzeild geraakt op de voetpelgrimsroute, een grindpad helemaal over de hoogste top van de Sierra del Perdon, waarbij hij uiteraard had moeten ‘schieben’, en naar beneden ook, maar toch had hij het weer klaargespeeld. Hij herstelt snel, die krasse tachtiger. Opa vertrekt eerder. Wij zijn om kwart over acht zover. De eerste vijf kilometer bestaan uit een geweldige klim naar grote hoogte waarbij we opa inlopen. Frans rijdt op de hem bekende wijze vooruit en ik blijf een tijdje bij hem rijden. Tijdens de klim heeft hij lucht genoeg over om een relaxed praatje te maken. Maar ons tempo ligt hoger en we rijden door. We halen ook een jong Italiaans stel in. En overal zien we weer voetpelgrims op de weg of op de paden ernaast. “Bon Camino!” “Bon Camino!”
Het is een behoorlijk klimrijke dag in heerlijke omstandigheden. Om tien uur is het 16 graden en nauwelijks wind. En dan dat landschap… Navarra…. Hoge heuvels met aan de voet uitgestrekte korenvelden, geel van rijpheid. Her en der beginnen de combines hun werk te doen. Geweldige vergezichten. Daarbij gaat het klimmen bijna vanzelfsprekend. Puur genieten.
Daarna verrijden we ons en beklimmen de puntige berg met op de flank het schilderachtige dorp Villamayor de Monjardin. We komen er pas achter dat we verkeerd zitten als we bijna boven zijn. Op een bankje op het dorpsplein drinken we een koel drankje uit de automaat van de plaatselijke Alberge Parroquial, terwijl de voetpelgrims voorbij komen en hun bewondering uitspreken over het feit dat we hier naar boven gefietst zijn. We krijgen bij de albergue een stempel, een ongeplande ‘sello’, die ons altijd zal blijven herinneren aan deze mooie routefout.
In Los Arcos maken we rond het middaguur een pauze bij een restaurant. We eten er een bijzonder makelijke portie spaghetti voor 5 euro met een glas koele melk. Het wordt warm. De laatste dertig kilometer gaan voor een groot deel door een onherbergzaam heuvellandschap met lange klimmen en afdalingen, waarbij de wegen regelmatig gekruist worden door de paden van de voetpelgrims. “Bon Camino!” “Ultreia!” Vol goede moed steeds verder westwaarts.
Logroño, de meest oostelijke stad van het voormalige koninkrijk Castilië, ligt in het brede dal van de Ebro. De aankomst op de camping om half drie is een ontnuchtering. De baas komt naar buiten. De camping is gesloten tot vier uur. Tot dan moeten we buiten wachten. Op enige afstand is een grote overdekte uitspanning onder de bomen. Daar laten we ons neer, drinken een 0,3 pils - voor 1,50... - en beginnen alvast aan de tekst voor de blog. In de stad schijnt een internetcafé te zijn. De campingbaas zal na vier uur pas vertellen waar dat te vinden is. Best consequent, nietwaar.
De rest van de dag en de avond zullen we wel zien. Uiteraard even naar de stad, terwijl in Nieuwenhagen ‘mijn’ koor repeteert… ik ken helaas geen Spaans lied op ons repertoire. Maar ‘Jesús, je voudrais te chanter sur la route’ volstaat vandaag zeker. Want… Jezus, wat was het mooi vandaag!
Halve rustdag bij de brug van de koningin (2)
Zondag 21 juni 2009
Oricain / Pamplona – Puenta la Reina, 46 km
De koude bergwind heeft de hele nacht aan onze tent gerukt n gesjord. Hij blaast in golven die je hoort aankomen. Puik werk van Boreas, de ‘regiomanager Noordenwind’ uit het team van Aeolus. Als we opstaan - niet te vroeg, we hebben een halve rustdag - blijkt de tent kurkdroog. Maar het is koud. Bij ons vertrek om half negen trekken we de jasjes aan, dicht tot boven toe. In Pamplona toont de kolom bij een tankstation dat het 12 graden is.
Het is een hele hijs om de weg door deze uitgestrekte stad te vinden. We nemen niet de tijd om een kijkje te nemen in het oudste deel. Na enig vragen links en rechts - wat praten die Spanjaarden toch snel… - vinden we de weg naar Cizur Menor. Hier praten we een tijdje met een Hollandse jongen die aan de wandel is (naar Compostela wel te verstaan) met een Canadees meisje.
Na Campana - wat een mooie namen allemaal… de Camino is als een rijgketting van woordjuwelen, dorpen, stadjes, passen, vlaktes, stromen die er al eeuwen zijn, elke naam is ooit eens door iemand bedacht en versteend tot een begrip… nooit ben je ergens niet in een naam; wij zijn voortdurend in woorden. En niet alleen in woorden, ook in geschiedenis. Die van nu en die van toen. Dit las ik in het boek van Cees Nooteboom. Mooi hè? Maar verder nu: Na Campana gaat het verder westwaarts, waarbij we die wind van opzij krijgen. Boreas doet er werkelijk alles aan om ons van de fiets te blazen, maar we blijven op onze hoede. Ok deze bergwind heeft een naam, maar ik ken hem niet. Het is geen mistral, geen tramontane en geen bora -zou die genoemd zijn naar Boreas? Hoe dan ook, het wordt in elk geval werken op onze halve rustdag.
Na 40 kilometer bereiken we een van de hoogtepunten van de Camino, Eremita de Eunate, een 12e -eeuwse Mariakapel, zomaar eenzaam gelegen tussen de graanvelden. Een achthoekig romaans kerkgebouwtje, omringd door een arcade van 35 bogen, perfect passend in de natuurlijke kleuren van het landschap. Een ingetogen schoonheid. Rust, eenvoud, sfeer, zeggingskracht. Binnen is het intens stil en donker. Het zonlicht wordt gefilterd door een paar kleine albasten vensters. Er speelt zachte fluitmuziek… new age-achtig, in deze old age-omgeving. Desondanks word je gevangen en blijf je biddend zitten. Achter een altaar staat een zittend beeld van Maria van Eunate, dat we later ook weer zullen terugzien in Puente la Reina. Als ik er zit slaat het klokje het middaguur.
Buiten staat een tafeltje met een versleten ordner. Als je die opent zie je een stempel met kussen om zelf je ‘sello’ in je credencial te plaatsen. Een fijne plek om geweest te zijn, ook al kostte het een klim over de Sierra del Perdon - we hadden trouwens ook via de vlakkere hoofdweg kunnen rijden, zeker op zondag. Maar het klimmen gaat ons steeds beter af. Zonder grote problemen.
Een half uur later rijden we Puenta la Reina binnen, het geplande eindpunt voor vandaag. Het stadje is genoemd naar de beroemde stenen boogbrug over de Rio Arga, 900 jaar geleden voor de pelgrims gebouwd in opdracht van Doña Mayor, de echtgenote van de legendarische koning Sancho de Sterke. Meteen als we van de grote weg links een straat in draaien zien we de Albergue de Peregrinos Padres Reparadores, met een gevel van boogjes, arcades. Hier vragen we de weg naar de camping Apostel. We krijgen te horen dat deze albergue achterom ook een weitjes heeft voor tenten. Voor vijf euro per persoon kunnen we gebruik maken van alle faciliteiten die de albergue te bieden heeft: water, toiletten, douches en de keuken. Meteen doen dus. Zo komen we - aan wie zou dat weer te danken zijn? - terecht op een windvrij plekje in plaats van de beoogde camping op de heuvel, waar we opnieuw een speelbal zouden zijn geweest van de inspanningen van Boreas.
Aan de eettafel treffen we allerlei nationaliteiten. Fransen, Duitsers, Canadezen - die met twee witgetoogde jonge paters bezig zijn met het maken van een documentaire - en een groep Koreanen. De pelgrims komen overal vandaan.
Het stadje is ‘s middags vrij leeg. Bijna alles is cerrado, gesloten tot vijf uur. We lopen over de oude brug, waar we aan het einde het steile grindpad zien dat we ongetwijfeld hadden moeten oplopen als we naar camping Apostel hadden gewild. Gelukkig beschikte ‘het lot’ (of de engelen…) anders.
Ook bezoeken we beide kerken. De eerste ligt tegenover de albergue, de sobere romaanse kerk El Crucifijo, door een ronde poort dwars over de straat verbonden met het convent van de pater Reparadores.
Ook zien we de eerste ooievaarsnesten. Met jongen. Geweldig, boven op een torentje van de kerk. Een eindje verder is er ook een op een fabrieksschoorsteen, die daardoor waarschijnlijk lamgelegd is. Ooievaars mogen hier nesten waar ze willen…
We zijn van plan vanavond in een herberg in de calle Mayor een pelgrimsmaaltijd te gaan eten voor 8 euro 90. Als we geluk hebben gaat om vijf uur ook de almentaciones of kruidenier open, zodat we iets kunnen kopen voor morgenvroeg. Want schraalhans is meester in onze ontbijtdoos, tenminste wat brood betreft.
Hier in de albergue is internetmogelijkheid. Hoe een en ander straks gaat verlopen zullen we nog wel zien. Voorlopig leg ik de laatste hand aan dit verhaal op mijn laptopje, zittend in de schaduw van een boom. Best frisjes, fleece trui-rijp. In de zon ware me liever, maar dan zie ik niets op het scherm. Een mens moet voortdurend keuzes maken. Tot zover voorlopig de woorden van Matthias (niet de evangelist, want dat is Mattheus.
Groeten uit een koel en winderig Noord-Spanje.
zondag 21 juni 2009
Halve rustdag bij de brug van de koningin
Ik heb op mijn laptopje een uitgebreid bericht geschreven, maar dat kan ik met de internetmogelijkheden die hier aanwezig zijn niet doormailen. Er is geen aansluiting voor een stick (daar staat alles op) dus moet ik snel (ik heb maar 25 minuten...) iets fris van de lever intikken. Hurry, hurry.
Ook jammer dat er nu al drie dagen geen foto´s meer doorgestuurd kunnen worden. Wat dat betreft is Spanje ook niet alles.
Het gaat ons goed. We hebben vandaag weer een lekkere beklimming gemaakt over een pas van de Sierra del Perdon; geen centje pijn, het klimmen gaat steeds beter.
Onze tent staat op een grasveldje achter de albergue hier ter plaatse. Voor 5 euro de man kunnen we hier gebruik maken van alle faciliteiten: water, doeches, keuken. We hebben daarom geld over om vanavond in een ´herberg´ een pelgrimsmaaltijd te gaan eten voor 8 euro 90.
We hebben wel jullie reacties kunnen lezen. Heerlijk! Ga zo door. Ultreia!
Als er morgen of de dagen daarna betere mogelijkheden zijn, zullen we ook de resterende (leuke!) foto´s plaatsen. Hoop doet leven.
Groetjes uit een koel en winderig Spanje (Aeolus heeft zijn ´regiomanager Noordenwind, met name Boreas) opdracht gegeven om eens duchtig uit te pakken. En dat doet ie. Hopelijk wil hij de komende dagen wat meer uit het oosten gaan blazen.
Nogmaals groeten!
zaterdag 20 juni 2009
De Ibañeta bedwongen
Zaterdag 20 juni 2009
St.-Jean-Piede-de-Port – Oricain bij Pamplona, 76 km
Wat had ik gisteravond de pé in dat ik geen bericht op de blog kon zetten. In tegenstelling tot een mededeling van iemand van de pelgrimsacceuil dat de zaak tot tien uur open was bleek men, toen ik er om tien voor negen aankwam, al om negen uur te sluiten. Een snelle poging om er toch nog iets op te zetten werd verhinderd door een scherm vol Koreaanse karakters, waarschijnlijk omdat het Koreaanse meisje, dat bij ons op de kamer sliep er eerder geweest was en verzuimd had de computer terug te zetten. Niemand van de aanwezigen wist vervolgens hoe je dat moest doen, inclusief ikzelf. Geen bericht dus deze keer. Daarom nu weer twee ineens.
We gingen om kwart over negen al slapen. De heel refugié was donker. Langer opblijven had dus weinig zin. Gelukkig hadden we geen snurker op de kamer, zodat een redelijke nachtrust gewaarborgd werd.
Om zes uur besluit ik op te staan en alvast mijn fiets te gaan pakken. Daarna schuif ik aan bij het ontbijt, terwijl Frans nog bezig is. Ik zie op tegen deze dag, die begint met een lange klim van 27 kilometer met een hoogteverschil van 900 meter. De laatste zestien zijn het steilst. Na weken heb ik weer last van mijn linkerknie omdat ik me gisteravond verstapt heb. Gelukkig zou dit in het verloop van de dag verdwijnen.
Om kwart voor acht gaan we op pad. Na een half uur vals plat en enkele korte klimmetjes hebben we de Spaanse grens bereikt in het plaatsje Arneguy, waar we een foto maken. Daar begin het klimmen pas echt, een paar keer afgewisseld door een afdaling in een beekdal. Tot mijn verrassing beschik ik over een redelijk soepele tred. Als Frans even stopt om een foto te maken, rij ik door omdat ik ‘er zo lekker in zit’. Gestaag fiets ik door. Frans is inmiddels uit het zicht verdwenen. Ik had me vooraf voorgenomen verschillende stops te maken, zodat Frans op de top naar schatting een uur voorsprong zou hebben. Maar verrassenderwijs maakte ik mijn eerste stop pas na 21 kilometer, zes onder de top. Even wat eten, goed drinken, een paar foto’s maken en weer op het zadel. Aeolus is er weer. Nadrukkelijk. Hij blaast behoorlijk in mijn rug. Pluvius houdt zich in, ondanks het feit dat de omringende toppen in wolken gehuld zijn. De laatste kilometers van de klim komen we zelf ook in die wolken terecht. Ofschoon het erg koud is - soms blaas ik zelfs ’ademwolken’ voor me uit, trek ik mijn jasje niet aan en rij in zomerse kledij naar de top. Daar staat Frans te wachten met zijn camera, maar ziet me pas op het laatste moment aankomen. Een bevrijding, zegevierend de hand omhoog. Hij is er pas een ruim kwartier. Voor mij een geweldige overwinning. Een prestatie. Trots! De Camino kan niet meer stuk. Als je deze ’joep’ zo omhoog rijdt, hoeft de rest ook geen probleem meer te zijn. ‘Als je er niet aan begint, zul je het ook nooit klaarspelen’ ontwikkelt zich als slagzin in mijn hoofd.
Op de top van de Ibañeta doemen ook grote grote groepen pelgrims te voet uit de mist op. Met hun stokken vormen ze een erehaag voor degenen die later boven komen.
Maar wat is het daarboven koud! Zelfs het jasje kan het rillen niet stoppen. Dat gebeurt pas na het drinken van een kop warme melk in een restaurantje op Roncevalles.
Roncevalles, een plek waarop ik mij al lang verheugd heb, gaat schuil achter een heuvelrug en een dicht bos, zodat je het vrij onverwacht voor je ziet liggen. Er ligt een groot klooster en daarnaast een laag gebouw, de kapel van de Heilige Geest, met ronde bogen waaronder een geplaveide omgang met een booggewelf. Vroeger waren hier veel antieke graftombes met de stoffelijke resten van koningen, hertogen, markiezen, graven, paladijnen en heren die hun leven lieten bij de befaamde wapenfeiten van eeuwen geleden. Die werden echter tweehonderd jaar geleden vernietigd. Overigens is deze kapel dicht, evenals het links ernaast gelegen kerkje, dat Charlemagne had laten bouwen nadat zijn geliefde paladijn Roland hier in de strijd gevallen was, nadat hij met zijn zwaard Durendal zo hard op een rots geslagen had dat deze spleet. In de crypte van het gesloten kerkje is deze spleet nog zichtbaar. Deze episode wordt ‘in geuren en kleuren’ bezongen in het bekende Middeleeuwse ‘Chanson de Roland’ of Roelandslied. Dit gaf deze plek internationale allure; een cultuur-historische halteplaats aan de Camino op weg naar Sint Jacob van Asturië.
Met onze jasjes goed dicht verlaten we het bitter koude Roncevalles. Verder omlaag, weer omhoog, opnieuw omlaag en weer pittig omhoog. Op de top van de Alto Erro, op 801 meter hoogte, maken we onze lunchstop, waarbij ook meerdere pelgrims per fiets en te voet voorbij komen en we een tijdje praten met een echtpaar uit Susteren.
Uiteindelijk, als we het dal van de Arga naderen, en de wolken minder worden, krijgen we het warmer. Aeolus blaast ons met grote kracht verder het Spaanse land in. Alle dank. De laatste kilometers naar Pamplona gaan in hoog tempo.
Het vinden van de camping vormt aanvankelijk een probleem. In het drukke verkeer vinden we geen wegwijzer en zijn overgeleverd aan het in het Spaans de weg vragen. Uiteindelijk blijkt dit zelfs ook nog te lukken.
Camping Ezceba, zo’n tien kilometer te noordwesten van de stad, die we om half drie bereiken, is een typische Spaanse kampeerplaats: druk, veel en hard praten, het liefst door elkaar zonder te luisteren wat anderen te melden hebben. De Reception is onbezet; de waard van het restaurant deelt ons mede dat we maar een plaats moeten gaan zoeken en ons straks melden als er iemand is. Er blijkt zelfs wifi te zijn. Hoera.
Morgen gaat het verder richting Puenta la Reina, de brug van de koningin. Cees Nooteboom schreef hierover het volgende: “De weg is nog bochtig, het berglandschap groen. Als ik de uitlopers van de Pyreneeën verlaten heb, zal het land zich wijd openspreiden, laag zijn, golvend en leeg. IJzeren wolken hangen er boven de roestige velden van Navarra. Verkeer is er nauwelijks, toeristen zoeken dit niet, de streek is niet dichtbevolkt. Oud, oud, is het gevoel dat aan alles hangt, tijd zonder tijd, lege achterkamers van de geschiedenis. Fortachtige kerken met ooievaarsnesten tegen een verre glooiing. Verder niets. Ik voel mij een pelgrim naar nergens. Hetzelfde, hetzelfde, hetzelfde, en het werkt als een Tibetaanse gebedsmolen, hetzelfde, hetzelfde, hetzelfde…” We zullen het morgen en de volgende dagen met eigen ogen mogen aanschouwen.
*** Jammer genoeg hebben we hier te maken met een ontzettend trage internetverbinding. Geen foto's mogelijk. We kunnen al blij zijn als dit bericht geplaatst kan worden...
Groetjes uit een koud en winderig Pamplona te midden van verschrikkelijk drukke Spanjaarden... o, sorry, Basken.
Aan de poort van de Camino
Vrijdag 19 juni 2009
Oloron-Ste.-Marie – St.-Jean-Pied-de-Port, 74 km
Het is om half zeven mistig en druilerig, Typisch Pyreneeënweer, zoals we ons overigens gewenst hebben; ‘ze’ werken echt mee daarboven. Volgens de weersverwachting wordt het de komende dagen niet warmer dan een graadje of 21 tot 23. As dat effe zou kunnen uitkomen!
Opruimen en ontbijten gebeurt overdekt. Wat een luxe.
We vertrekken in lichte motregen. De wegen zijn ontstellend slecht, naar Frans recept duizendmaal ‘geflikt’. Bovendien moeten we stukken loeidrukke Route National rijden. Toeterende vrachtwagencombinaties met regengordijnen achter zich aan passeren ons met een onprettige zuigkracht. De regen is toegenomen. Door de bril is nauwelijks meer te kijken. Zo snel mogelijk nemen we een rustiger weg, weg van de snelweg.
Zo belanden we in L’Hospital-St.-Blaise, een plekje met een unieke 12e-eeuws kerkje waar de heilige Blasius vereerd wordt. We maken gebruik van een elektronische ‘rondleiding’: terwijl je luistert naar een (Nederlandse!) tekst uit een soort telefoonhoorn worden de bedoelde delen van het gebouw verlicht. Bijzonder de moeite waard. De tekst wordt afgesloten met de mededeling dat iedere gift ten goede komt aan de instandhouding van het gebouw. Na een stempel in onze credencial nemen we in het tegenovergelegen restaurant nog een chocolât chaude. Die past echt bij het weer van vandaag.
We hebben vandaag voor het eerst te maken met een echte Pyreneeëncol, de Osquich. Een zware klim van meer dan vijf kilometer met een gemiddeld stijgingspercentage van 8 procent. Al na vijfhonderd meter maak ik een eerste stop en een paar foto’s. Een actie die ik tijdens de klim nog twee keer zal herhalen. Frans is van meet af aan al in geen velden of wegen meer te bekennen. Ik trek mijn regenjasje uit omdat er af en toe nog maar een druppeltje valt. De prachtige (!!) vergezichten zijn heiig, wolken hangen rondom de Pyreneeëntoppen. Je kunt nu eenmaal niet alles hebben; een (door de weergoden) gegeven paard mag je niet ondankbaar in de bek zien.
Op de top staat Frans geduldig te wachten. Hij applaudisseert als ik de punten voor de bergtrui incasseer. Mijn achterstand in het algemeen klassement wordt met 25 minuten vergroot. Ik zal de eeuwige tweede blijven…
Aan de voet van de col maken we na een voorzichtige afdaling over de natte en bochtige weg onze lunchpauze op een muurtje met een geweldig panorama achter ons. Nog ruim twintig kilometer… je zou bijna denken dat je er al bent. Gelukkig heb je geen weet van het enorme aantal korte en langere klimmen die daarna nog volgen. Deze 23e dag wordt een hele zware. Ook omdat het weer harder begint te regenen. Pluvius kan het niet laten.
Onderweg zien we voor ons een uitgebroken merrie met een veulen langs een drukke weg. Behoorlijk in paniek. Ze luistert naar het rustige praten van Frans en gaat opzij. Anders was het met een aanhankelijke hond, die kilometers met ons meeloopt, soms enthousiast voor de wielen. Enorm oppassen geblazen, voortdurend handen aan de remmen. Als een andere hond in beeld komt, haakt hij (of zij..?) af. Rust weergekeerd.
Rond vier uur bereiken we onze eindbestemming. Een grensplaats gelegen aan de voet van een hoge heuvel met een citadel - je waant je even in Montmédy - waarin vroeger een sterk garnizoen gelegerd was. Het plaatsnaambord vermeldt niet alleen Saint-Jean-Pied-de-Port maar ook de Baskische naam voor de stad: Donobane Garazi. Dit gebied, de Béarne of het Baskenland, is tweetalig. Net bijvoorbeeld als Friesland en de laaatste jaren ook Limburg, worden plaatsnaamborden voorzien van een equivalent in eigen ‘taal’.
We besluiten de pelgrimsrefugio te nemen om morgenvroeg tijdig op pad te kunnen. Op aanwijzing van een bord Acceuil des Pélérins rijden we door een oude stadspoort het oude centrum binnen. Nou ja, rijdend…, het wordt lopend de fiets omhoog duwen over de klinkertjes van het steile straatje. Na wat vragen links en rechts komen we terecht in de Acceuil des pélérins, waar alle pelgrims zich melden voor een plaats voor de nacht. De meesten beginnen hier hun tocht. We krijgen in de gemeentelijke ’Refugio’, vlakbij de hoogstgelegen Porte Saint-Jacques bij de citadel, een stapelbed toegewezen in een kamer met zes bedden, die verder bezet worden door een jonge Koreaanse, een Zuid-Afrikaanse en een klein Italiaans vrouwke uit Modena. Het zesde bed wordt beslapen door een Duitse jongeman. Nu maar afwachten wie er gaat zorgen voor het nachtelijk geronk… wie van de zes? Misschien een nieuwe spelhint voor John de Mol..?
Na een heerlijke douche neem ik voor het schrijven van het blogbericht plaats in de kantine die wordt beheerd door een hard, snel en met rauwe stem veel pratend pienter oudje. Lokaal beroemd als ‘la Maman des pèlerins’ zoals een krantenartikel op het prikbord kopt. Ze heeft meteen in de gaten ‘wie wie’ is, welk vlees ze in de kuip heeft. Ze maakt een fikse kom thee voor ons met twee zoete plakjes cake. De hele tijd blijft ze nadrukkelijk aanwezig. Soms denk je dat ze enorm staat te schelden, maar het blijkt gewoon haar manier praten.
Deze bijdrage voor de blog kunnen we straks op internet zetten in het Acceuil des pélérins. Eerst gaan we boodschappen doen die we kunnen opwarmen in de magnetron van de refugié.
En morgen rijden - of kreunen - we Spanje binnen; de grens passeren we tijdens de klim naar Roncevalles. Dan gaat de Camino pas echt beginnen.
We kunnen jullie steun hard gebruiken.
Helaas is de verbinding ontoereikend om foto's mee te sturen.... jammer, maar beter íets dan niets.