vrijdag 12 juni 2009

Rocamadour… een historisch sprookje




Zestiende dag
Vrijdag 12 juni 2009
Chapelle aux Brocs – Rocamadour, 56 km
Om kwart voor zeven zitten we aan het ontbijt aan ‘ons’ picknickzitje. Wat is ‘t stil hier. En koel. Alles is superbedauwd, dikke druppeltapijtjes parelen op alles om ons heen. Het kon wel gestortregend hebben. We zijn er extra vroeg uit vandaag om niet te laat in de middag in Rocomadour aan te komen. De tent enigszins droog krijgen vergt veel tijd.
Om kwart over acht pas verlaten we deze verrassende minicamping. Eerst zevenhonderd meter stijl omlaag en daarna meteen omhoog, drie kilometer aan 8% liefst. Later komen er nog meer klimmen. Van de eerste tien kilometer vandaag moeten we er liefst acht diep in de beugels. Et zweet gutst! Als we de hoogte bereikt hebben kiezen we voor de ‘gele weg’ op de kaart en laten de ‘paarse’ pelgrimsroute voor wat ie is. Dit rijdt een stuk comfortabeler. Het weer is schitterend. Vanmiddag zou het 30 graden kunnen worden, maar dan hopen we niet meer op de fiets te zitten.
Na 17 kilometer passeren we Turenne, een geweldig oud stadje op de top van een steile heuvel; het doet een beetje denken aan Mont St.-Michel. Op de top staan opzichtig de resten geëtaleerd van wat in een ver verleden ooit eens een machtig kasteel was. Ook Nederland is hier min of meer vertegenwoordigd. De 17e-eeuwse kerk werd voltooid door Elisabeth van Nassau, een dochter van onze Vader des Vaderlands, Willem van Oranje.
Van hieruit rijden we, opnieuw via de alternatieve D8 door het dal, het departement Lot (spreek uit ‘Loo’) binnen. In Les Quatre Routes du Lot (wát een naam voor een dorp!) maken we een eerste pauze. We hebben 26 kilometer achter de wielen met een klimmend gemiddelde van ruim vijftien. Na de ‘chocolat chaude’ gaat het zeven kilometer omhoog naar het middeleeuwse Martel. Dit stadje ontstond door toedoen van mijn bloedeigen voorvader Karel Martel, de opa van de illustere Karel de Grote. Na zijn historische overwinning op de Moren in de heuvelachtige ommelanden van Poitiers liet hij in 732 hier een kerk bouwen. Eromheen kwam het stadje tot ontwikkeling. Het staat nu bekend om zijn zeven torens, de blikvangers van enkele oude kerken. Het Hôtel de Ville (geen hotel om te overnachten; slapen mogen daar alleen de gemeenteambtenaren…) is gevestigd in een markant vestingachtig gebouw uit de 14e eeuw. In het centrum staat ook een met hout overkapte markthal waar specialiteiten uit de streek aan de man gebracht worden, zoals walnoten - uiteraard - en truffels, die in de haute cuisine gebruikt worden. Dat is aan ons niet besteed, want wij houden als energieverslindende fietsers alleen maar van volle borden met veel koolhydraten en rauwkost..!
Steeds meer zuidelijke invloeden doen zich gelden, niet alleen in het landschap en de plantengroei maar ook in de bouw van de kerken. In dit gebied waar regelmatig oorlogen en veldslagen voorkwamen moesten ze voor de geplaagde bevolking ook bruikbaar zijn als toevluchtsoord bij gevaar. Opvallend zijn ook enorme weiden vol notenbomen.
Het is een fantastische fietsdag vandaag, een van ah’s en oh’s. Kort na Martel komt weer zo’n moment in de vorm van een wondermooie afdaling naar het dal van de Dordogne met zijn kalksteenrotsen. Zo komen we in het vakantieoord Meyronne, waar twee campings liggen en veel gekanood wordt. Maar nergens een bankje om even te kunnen eten.
Dat doen we ten langen leste ergens in de berm, met een rotsblok als zitplaats. Het routeboekje kondigt een klim aan van twee kilometer aan 7 procent… daar kun je niet met een lege maag aan beginnen. Het is inmiddels warmer geworden. De zon steekt en begint zijn naam als ‘koperen ploert’ voelbaar waar te maken. Een kilometer of wat na deze pauze worden we rechtsaf gedirigeerd… eigenlijk meer rechtsóp: als een muur stijgt een smal hobbelig binnenweggetje omhoog. Nauwelijks schaduw. Een stuk steiler dan de ‘beloofde’ 7 procent. Frans valt de helling aan met de van hem bekende krachtige pedaaltred. Ik blijf achter. Het zweet loopt in mijn ogen. Ik stap af, bind mijn helm op de bepakking, zoek ergens een doekje om de saunadruppels tijdig weg te vegen, en zet moeizaam de hete helletocht voort… eigenlijk meer de ‘drekkige Himmelfahrt’, want het gaat bepaald niet omlaag. Deze verschrikkelijke beklimming naar Mayrinhac zal me tot in lengte van dagen bijblijven. Wie verzint zoiets om een dergelijk weggetje op te nemen in een route voor zwaarbeladen fietsers..?! Daar zijn we het allebei roerend over eens.
Gelukkig is het vervolg een stuk aangenamer. De weg loopt verder over een heuvelrug richting Rocamadour. Het plaatsje l’Hospitalet, waar we tegen half twee aankomen, wordt van Rocamadour gescheiden door de enorme, gapende kloof van de rivier de Alzou.
Minutenlang staan we aan de rand van het dorp te genieten van het onvergetelijke panorama op het tegenovergelegen kunstwerk van boven elkaar en half in de rotswand gebouwde huizen, kloosters en kerken. Het lijkt er allemaal haast tegenaan geplakt. Indrukwekkend, hoe hebben ze het klaargespeeld. Thuis heb ik er al een hele tijd van genoten, want al maanden siert dit panorama het bureaublad van mijn ‘ordinateur’. En ik ben er nog steeds niet op uitgekeken. Voor Frans is dit volslagen nieuw. Hij is sprakeloos.
De camping heet Le Comp’Hostel, een toepasselijke naam voor ons. Na het laten drogen en opzetten van de tent, waarbij andermaal blijkt dat prehistorische werktuigen als dikke stenen nog steeds niet afgeschreven hoeven te worden om haringen in de stenige grond te krijgen, en een kop lekkere zelfgezette soep, begeven we ons naar het stadje aan de overkant van de kloof. Er loopt over de hoogte een weg omheen, zodat we boven kunnen beginnen en langzaam afdalen. Boven in de rotswand steekt een zwaard, volgens de legende het beroemde zwaard Durandal van Roland, de paladijn van Karel de Grote, die in Roncevalles een tragisch einde vond. Als we daar zijn, zal ik er meer over vertellen
Rocamadour dankt zijn naam aan de kluizenaar Amadour, die hier in de elfde eeuw zijn leven sleet, en vervolgens heilig verklaard werd. Door de aanwezigheid van de Zwarte Madonna, een wonderbeeld, groeide de plaats snel uit tot een belangrijk Europees bedevaartsoord, dat ook aangedaan werd door pelgrims op weg naar Santiago… zoals wij nu als zoveelste in een eeuwenlange rij. Ook werden vroeger vaak boetelingen door de rechters naar Rocamadour gestuurd. Niet alleen pelgrims en criminelen, maar ook vele graven, koningen en bisschoppen vonden hun weg hier naartoe. Hun namen staan in Gotische letters geschilderd op een groot bord tegen de rotswand om ‘voor altijd’ in de herinnering te blijven van het mensdom dat nog steeds massaal toestroomt.
Als we in de kapel van de Zwarte Madonna zitten komt een Franse rondleidster binnen met een groep en begint een verhaal af te steken over de geschiedenis en de wonderweken van de Zwarte Madonna. Al zij uitgerateld is vragen we haar voor een stempel op onze credencial. Die geeft ze graag in een speciaal kantoortje. Ze is zeer geïnteresseerd en vraagt honderduit. Je voelt je als pelgrim serieus genomen.
Vanuit het laaggelegen centrum leidt de ‘Grand Escalier’ omhoog naar de heiligdommen; de Grote Trap van 216 ruwe treden, die je tegenwoordig nog af en toe door mensen op hun blote knieën beklommen ziet worden als finale boetedoening. En Frans? En ik? Nee, ons geweten is schoon genoeg. Wij lopen trouwens de trap omlaag…
Als we beneden aankomen constateren we dat het huidige Rocamadour weinig verschilt met ons Valkenburg. Souvenirshop aan souvenirshop, overal praktisch hetzelfde te koop. Daar ben je snel op uitgekeken. We nemen de lift naar boven… jawel, de heren.
We doen boodschappen, koken onze maaltijd in de schaduw van een boom en genieten een uiterst calorierijke maaltijd. Morgen wordt het weer een zware dag, die begint met een afdaling in de kloof, gevolgd door een lange klim eruit. Ook de rest is niet mals. We krijgen het bepaald niet cadeau.
Groetjes uit Rocamadour.