Maandag 29 juni 2009
León – Rabanal del Camino, 78 km
Als betreft het een Le Mansstart, zo staan ‘s morgens vroeg een aanzienlijk aantal fietsers hun tweewielige pakezels op te tuigen op het pleintje bij de albergue. Chris en Nelly, die nog niet ontbeten hebben, zijn als eerste weg. Wij pas een kwartier later. Kwart voor acht. De goede nachtrust - we sliepen met ons tweeën heerlijk alleen op een kamer - zorgt ervoor dat de vaart er vanaf het begin lekker in zit. Af en toe een afdalinkje gevolgd door een klimmetje van vijfhonderd meter om weer uit het (droge) rivierdal te komen, maar meestal genieten we van een landschap zo vlak als Friesland. Aan dat genieten komt abrupt verandering na Villar de Mazerife, waarover later meer. Dit dorp binnenrijdend zien we weer die typische onderaardse woningen, langgerekte heuvels met een deur aan het uiteinde en een schoorsteen ergens in het midden. Wonderlijk. Maar koel in de zomer en warm in de winter. De kerk is een pronkstuk van eenvoud, in elkaar geflanst uit ronde keien en leem. Een godswonder dat ze al zo lang staat. Maar ja, het is een huis Gods.
Daarna komt de beproeving van de dag - je kunt het ook een ‘keiharde’ verrassing noemen - in de vorm van meer dan zes kilometer ongekend ruwe kiezelweg met dikke keien, half ingereden en half losliggend en beukend en tinkelend tegen de velgen. Een ongelooflijk gehobbeld van de ene steen op de andere. Onvoorstelbaar gewoon. Ik verdenk de Spanjaarden ervan dit traject te cultiveren als een cultureel equivalent voor de Hel van Het Noorden tussen Parijs en Roubaix. Als een plaatselijke attractie zogezegd. Alleen is dit veel gevaarlijker voor je materiaal. Je begint te bidden tot Sint Jacob en alle heiligen en beschermengelen om ervoor te zorgen dat alles heel blijft. Dit traject kost ons meer dan drie kwartier, heel langzaam en behoedzaam manoeuvrerend, de minst slechte stukken opziekend. Een ware, onvergetelijke beproeving, die nu eenmaal bij een pelgrimstocht schijnt te horen. Dat we later na Hospital de Órbigo nog een toegift van twee kilometer krijgen, is te wijten aan een navigatiefout mijnerzijds. Maar dit terzijde.
In het al genoemde Hospital de Órbigo, met zijn beroemde lange brug van Romeinse oorsprong over de Rio Órbigo, doet Frans enkele boodschappen en halen we een stempel in een klein winkeltje. Daarna eten we op een prachtig gelegen terras met uitzicht op de werkelijk unieke brug een vette, warme ‘bocadillo quieso‘. Deze strategische plek maakt het mogelijk om getuige te zijn van de aankomst van Chris en Nelly, hobbelend over het keienwegdek van de brug; allesbehalve ‘keigaaf’ om de befietsen. Het is inmiddels elf uur. Na enige tijd rijden wij weer verder. We zullen elkaar terugzien op de volgende camping. We hadden inmiddels afgesproken niet in Astorga te blijven maar twintig kilometer verder te fitsen tot Rabanal, zes kilometer onder de top van de vermaarde Cruz de Ferro, het hoogste punt van de Camino.
Even na half één rijden we Astorga binnen, een oude stad waar imposante resten van stadsmuren getuigen van een heroïek verleden en waar drie pelgrimswegen samenkomen; ook de ‘Zilveren Weg’ vanuit Sevilla voegt zich hier bij de Camino Francés. Als we aan de voet van de steile helling naar de binnenstad staan - we hadden de afslag gemist - worden we ongevraagd door een oud vrouwke op de hoogte gesteld van het feit dat we er ook via een andere weg kunnen komen en aanzienlijk minder steil. Zo zitten we even later aanzienlijk frisser aan een fris glaasje op een terras in het zicht van het prachtige barokke stadhuis. Daarna zien we nog het bijzondere voormalige bisschoppelijke paleis van Gaudí en de kathedraal, een mengelmoes van gotische en barokke bouwkunst. Aangezien het ‘lunes’ is (Spaans voor Maandag), is die gesloten. Daarom moeten we ons tevreden stellen met de beschrijving die Cees Nooteboom eraan wijdde:
“… alweer zo’n monoliet, zo’n triomfalistische mastodont, die in een veel te kleine plaats is neergestort door een geweld waarvan wij de portee niet meer begrijpen. Soms is het ook nauwelijks te verdragen, al die zwaarte, gepantserd, een beetje kwaadaardig, voorwereldlijke monsters die op hun dood wachten. Ik kan het natuurlijk toch weer niet laten en ga naar binnen in dat versteende woud van zuilen die zonder kapitelen omhoogsuizen, de gewelven in.”
Dat interieur hebben we dus niet met eigen ogen mogen aanschouwen als gevolg van de Spaanse lunes. Zonde.
Na Astorga verandert het landschap radicaal. We fietsen de Montes de León in, richting Cruz de Ferro. Een klim van 20 kilometer. Een goed idee om er vandaag alvast aan te beginnen en morgenochtend de klim te voltooien.
Onderweg stoppen we een halfuurtje voor een wandeling door het schitterende middeleeuwse dorp Castrillo de los Polvazares. Een lust voor het oog. Ik moet meteen denken aan Thorn, het witte dorp. Castrillo is niet wit maar roestbruin, de kleur van het gesteente in de omtrek waaruit het is opgetrokken. Alle deuren en ronde poorten zijn groen geverfd en de raamomlijstingen wit. Een aandoenlijke uniformiteit. De ‘calles’ zijn kunstig geplaveid met ronde keien; de goten in het midden van de straten zijn van grote platte stenen. We zijn het erover eens dat het dik de moeite waard is om dit half uur hieraan besteed te hebben in gezelschap van onze camera‘s.
Na geklommen te zijn tot 1150 meter hoogte komen we om half vier aan in het nietige vlekje Rabanal del Camino. Het eerst passeren we de rustieke albergue met een restaurantje ernaast. Als ik afstap om te vragen naar de camping komt de eigenaresse naar buiten, een klein Spaans vrouwke, die ons verwijst naar een grasveldje in twee etages enkele tientallen meters verder.
Na geklommen te zijn tot 1150 meter hoogte komen we om half vier aan in het nietige vlekje Rabanal del Camino. Het eerst passeren we de rustieke albergue met een restaurantje ernaast. Als ik afstap om te vragen naar de camping komt de eigenaresse naar buiten, een klein Spaans vrouwke, die ons verwijst naar een grasveldje in twee etages enkele tientallen meters verder.
We zetten er onze fietsen neer om ‘onze kavel’ af te bakenen en vertrekken naar het terras naast de albergue voor een koel glas pils. Terwijl we daar zitten komen ook Chris en Nelly de berg op duwen. Een tweede pils is het vervolg. Onze tenten staan naast elkaar met een aangenaam picknickzitje ertussen, met plaats voor zes mensen. Dus plaats genoeg voor het geval iemand zich dik zou willen maken… hoewel een tijdje later ook Albert en Lucie arriveren, die ook in León waren en die we vandaag inhaalden, waarna ze op het grindtraject nog geplaagd waren door twee lekke banden. De tafel is vanavond dus vol.
Morgen gaat het verder naar het hoogste punt van de Camino. De eerste zes kilometer moeten 350 hoogtemeters overwonnen worden. Echt een ‘top-begin’ van een dag.
Groeten uit Rabanal del Camino, waar de donkere wolken nog altijd overwaaien zonder ons nat te maken.
Morgen gaat het verder naar het hoogste punt van de Camino. De eerste zes kilometer moeten 350 hoogtemeters overwonnen worden. Echt een ‘top-begin’ van een dag.
Groeten uit Rabanal del Camino, waar de donkere wolken nog altijd overwaaien zonder ons nat te maken.