Vierentwintigste dag
Zaterdag 20 juni 2009
St.-Jean-Piede-de-Port – Oricain bij Pamplona, 76 km
Wat had ik gisteravond de pé in dat ik geen bericht op de blog kon zetten. In tegenstelling tot een mededeling van iemand van de pelgrimsacceuil dat de zaak tot tien uur open was bleek men, toen ik er om tien voor negen aankwam, al om negen uur te sluiten. Een snelle poging om er toch nog iets op te zetten werd verhinderd door een scherm vol Koreaanse karakters, waarschijnlijk omdat het Koreaanse meisje, dat bij ons op de kamer sliep er eerder geweest was en verzuimd had de computer terug te zetten. Niemand van de aanwezigen wist vervolgens hoe je dat moest doen, inclusief ikzelf. Geen bericht dus deze keer. Daarom nu weer twee ineens.
We gingen om kwart over negen al slapen. De heel refugié was donker. Langer opblijven had dus weinig zin. Gelukkig hadden we geen snurker op de kamer, zodat een redelijke nachtrust gewaarborgd werd.
Om zes uur besluit ik op te staan en alvast mijn fiets te gaan pakken. Daarna schuif ik aan bij het ontbijt, terwijl Frans nog bezig is. Ik zie op tegen deze dag, die begint met een lange klim van 27 kilometer met een hoogteverschil van 900 meter. De laatste zestien zijn het steilst. Na weken heb ik weer last van mijn linkerknie omdat ik me gisteravond verstapt heb. Gelukkig zou dit in het verloop van de dag verdwijnen.
Om kwart voor acht gaan we op pad. Na een half uur vals plat en enkele korte klimmetjes hebben we de Spaanse grens bereikt in het plaatsje Arneguy, waar we een foto maken. Daar begin het klimmen pas echt, een paar keer afgewisseld door een afdaling in een beekdal. Tot mijn verrassing beschik ik over een redelijk soepele tred. Als Frans even stopt om een foto te maken, rij ik door omdat ik ‘er zo lekker in zit’. Gestaag fiets ik door. Frans is inmiddels uit het zicht verdwenen. Ik had me vooraf voorgenomen verschillende stops te maken, zodat Frans op de top naar schatting een uur voorsprong zou hebben. Maar verrassenderwijs maakte ik mijn eerste stop pas na 21 kilometer, zes onder de top. Even wat eten, goed drinken, een paar foto’s maken en weer op het zadel. Aeolus is er weer. Nadrukkelijk. Hij blaast behoorlijk in mijn rug. Pluvius houdt zich in, ondanks het feit dat de omringende toppen in wolken gehuld zijn. De laatste kilometers van de klim komen we zelf ook in die wolken terecht. Ofschoon het erg koud is - soms blaas ik zelfs ’ademwolken’ voor me uit, trek ik mijn jasje niet aan en rij in zomerse kledij naar de top. Daar staat Frans te wachten met zijn camera, maar ziet me pas op het laatste moment aankomen. Een bevrijding, zegevierend de hand omhoog. Hij is er pas een ruim kwartier. Voor mij een geweldige overwinning. Een prestatie. Trots! De Camino kan niet meer stuk. Als je deze ’joep’ zo omhoog rijdt, hoeft de rest ook geen probleem meer te zijn. ‘Als je er niet aan begint, zul je het ook nooit klaarspelen’ ontwikkelt zich als slagzin in mijn hoofd.
Op de top van de Ibañeta doemen ook grote grote groepen pelgrims te voet uit de mist op. Met hun stokken vormen ze een erehaag voor degenen die later boven komen.
Maar wat is het daarboven koud! Zelfs het jasje kan het rillen niet stoppen. Dat gebeurt pas na het drinken van een kop warme melk in een restaurantje op Roncevalles.
Roncevalles, een plek waarop ik mij al lang verheugd heb, gaat schuil achter een heuvelrug en een dicht bos, zodat je het vrij onverwacht voor je ziet liggen. Er ligt een groot klooster en daarnaast een laag gebouw, de kapel van de Heilige Geest, met ronde bogen waaronder een geplaveide omgang met een booggewelf. Vroeger waren hier veel antieke graftombes met de stoffelijke resten van koningen, hertogen, markiezen, graven, paladijnen en heren die hun leven lieten bij de befaamde wapenfeiten van eeuwen geleden. Die werden echter tweehonderd jaar geleden vernietigd. Overigens is deze kapel dicht, evenals het links ernaast gelegen kerkje, dat Charlemagne had laten bouwen nadat zijn geliefde paladijn Roland hier in de strijd gevallen was, nadat hij met zijn zwaard Durendal zo hard op een rots geslagen had dat deze spleet. In de crypte van het gesloten kerkje is deze spleet nog zichtbaar. Deze episode wordt ‘in geuren en kleuren’ bezongen in het bekende Middeleeuwse ‘Chanson de Roland’ of Roelandslied. Dit gaf deze plek internationale allure; een cultuur-historische halteplaats aan de Camino op weg naar Sint Jacob van Asturië.
Met onze jasjes goed dicht verlaten we het bitter koude Roncevalles. Verder omlaag, weer omhoog, opnieuw omlaag en weer pittig omhoog. Op de top van de Alto Erro, op 801 meter hoogte, maken we onze lunchstop, waarbij ook meerdere pelgrims per fiets en te voet voorbij komen en we een tijdje praten met een echtpaar uit Susteren.
Uiteindelijk, als we het dal van de Arga naderen, en de wolken minder worden, krijgen we het warmer. Aeolus blaast ons met grote kracht verder het Spaanse land in. Alle dank. De laatste kilometers naar Pamplona gaan in hoog tempo.
Het vinden van de camping vormt aanvankelijk een probleem. In het drukke verkeer vinden we geen wegwijzer en zijn overgeleverd aan het in het Spaans de weg vragen. Uiteindelijk blijkt dit zelfs ook nog te lukken.
Camping Ezceba, zo’n tien kilometer te noordwesten van de stad, die we om half drie bereiken, is een typische Spaanse kampeerplaats: druk, veel en hard praten, het liefst door elkaar zonder te luisteren wat anderen te melden hebben. De Reception is onbezet; de waard van het restaurant deelt ons mede dat we maar een plaats moeten gaan zoeken en ons straks melden als er iemand is. Er blijkt zelfs wifi te zijn. Hoera.
Morgen gaat het verder richting Puenta la Reina, de brug van de koningin. Cees Nooteboom schreef hierover het volgende: “De weg is nog bochtig, het berglandschap groen. Als ik de uitlopers van de Pyreneeën verlaten heb, zal het land zich wijd openspreiden, laag zijn, golvend en leeg. IJzeren wolken hangen er boven de roestige velden van Navarra. Verkeer is er nauwelijks, toeristen zoeken dit niet, de streek is niet dichtbevolkt. Oud, oud, is het gevoel dat aan alles hangt, tijd zonder tijd, lege achterkamers van de geschiedenis. Fortachtige kerken met ooievaarsnesten tegen een verre glooiing. Verder niets. Ik voel mij een pelgrim naar nergens. Hetzelfde, hetzelfde, hetzelfde, en het werkt als een Tibetaanse gebedsmolen, hetzelfde, hetzelfde, hetzelfde…” We zullen het morgen en de volgende dagen met eigen ogen mogen aanschouwen.
*** Jammer genoeg hebben we hier te maken met een ontzettend trage internetverbinding. Geen foto's mogelijk. We kunnen al blij zijn als dit bericht geplaatst kan worden...
Groetjes uit een koud en winderig Pamplona te midden van verschrikkelijk drukke Spanjaarden... o, sorry, Basken.
zaterdag 20 juni 2009
Aan de poort van de Camino
Drieëntwintigste dag
Vrijdag 19 juni 2009
Oloron-Ste.-Marie – St.-Jean-Pied-de-Port, 74 km
Het is om half zeven mistig en druilerig, Typisch Pyreneeënweer, zoals we ons overigens gewenst hebben; ‘ze’ werken echt mee daarboven. Volgens de weersverwachting wordt het de komende dagen niet warmer dan een graadje of 21 tot 23. As dat effe zou kunnen uitkomen!
Opruimen en ontbijten gebeurt overdekt. Wat een luxe.
We vertrekken in lichte motregen. De wegen zijn ontstellend slecht, naar Frans recept duizendmaal ‘geflikt’. Bovendien moeten we stukken loeidrukke Route National rijden. Toeterende vrachtwagencombinaties met regengordijnen achter zich aan passeren ons met een onprettige zuigkracht. De regen is toegenomen. Door de bril is nauwelijks meer te kijken. Zo snel mogelijk nemen we een rustiger weg, weg van de snelweg.
Zo belanden we in L’Hospital-St.-Blaise, een plekje met een unieke 12e-eeuws kerkje waar de heilige Blasius vereerd wordt. We maken gebruik van een elektronische ‘rondleiding’: terwijl je luistert naar een (Nederlandse!) tekst uit een soort telefoonhoorn worden de bedoelde delen van het gebouw verlicht. Bijzonder de moeite waard. De tekst wordt afgesloten met de mededeling dat iedere gift ten goede komt aan de instandhouding van het gebouw. Na een stempel in onze credencial nemen we in het tegenovergelegen restaurant nog een chocolât chaude. Die past echt bij het weer van vandaag.
We hebben vandaag voor het eerst te maken met een echte Pyreneeëncol, de Osquich. Een zware klim van meer dan vijf kilometer met een gemiddeld stijgingspercentage van 8 procent. Al na vijfhonderd meter maak ik een eerste stop en een paar foto’s. Een actie die ik tijdens de klim nog twee keer zal herhalen. Frans is van meet af aan al in geen velden of wegen meer te bekennen. Ik trek mijn regenjasje uit omdat er af en toe nog maar een druppeltje valt. De prachtige (!!) vergezichten zijn heiig, wolken hangen rondom de Pyreneeëntoppen. Je kunt nu eenmaal niet alles hebben; een (door de weergoden) gegeven paard mag je niet ondankbaar in de bek zien.
Op de top staat Frans geduldig te wachten. Hij applaudisseert als ik de punten voor de bergtrui incasseer. Mijn achterstand in het algemeen klassement wordt met 25 minuten vergroot. Ik zal de eeuwige tweede blijven…
Aan de voet van de col maken we na een voorzichtige afdaling over de natte en bochtige weg onze lunchpauze op een muurtje met een geweldig panorama achter ons. Nog ruim twintig kilometer… je zou bijna denken dat je er al bent. Gelukkig heb je geen weet van het enorme aantal korte en langere klimmen die daarna nog volgen. Deze 23e dag wordt een hele zware. Ook omdat het weer harder begint te regenen. Pluvius kan het niet laten.
Onderweg zien we voor ons een uitgebroken merrie met een veulen langs een drukke weg. Behoorlijk in paniek. Ze luistert naar het rustige praten van Frans en gaat opzij. Anders was het met een aanhankelijke hond, die kilometers met ons meeloopt, soms enthousiast voor de wielen. Enorm oppassen geblazen, voortdurend handen aan de remmen. Als een andere hond in beeld komt, haakt hij (of zij..?) af. Rust weergekeerd.
Rond vier uur bereiken we onze eindbestemming. Een grensplaats gelegen aan de voet van een hoge heuvel met een citadel - je waant je even in Montmédy - waarin vroeger een sterk garnizoen gelegerd was. Het plaatsnaambord vermeldt niet alleen Saint-Jean-Pied-de-Port maar ook de Baskische naam voor de stad: Donobane Garazi. Dit gebied, de Béarne of het Baskenland, is tweetalig. Net bijvoorbeeld als Friesland en de laaatste jaren ook Limburg, worden plaatsnaamborden voorzien van een equivalent in eigen ‘taal’.
We besluiten de pelgrimsrefugio te nemen om morgenvroeg tijdig op pad te kunnen. Op aanwijzing van een bord Acceuil des Pélérins rijden we door een oude stadspoort het oude centrum binnen. Nou ja, rijdend…, het wordt lopend de fiets omhoog duwen over de klinkertjes van het steile straatje. Na wat vragen links en rechts komen we terecht in de Acceuil des pélérins, waar alle pelgrims zich melden voor een plaats voor de nacht. De meesten beginnen hier hun tocht. We krijgen in de gemeentelijke ’Refugio’, vlakbij de hoogstgelegen Porte Saint-Jacques bij de citadel, een stapelbed toegewezen in een kamer met zes bedden, die verder bezet worden door een jonge Koreaanse, een Zuid-Afrikaanse en een klein Italiaans vrouwke uit Modena. Het zesde bed wordt beslapen door een Duitse jongeman. Nu maar afwachten wie er gaat zorgen voor het nachtelijk geronk… wie van de zes? Misschien een nieuwe spelhint voor John de Mol..?
Na een heerlijke douche neem ik voor het schrijven van het blogbericht plaats in de kantine die wordt beheerd door een hard, snel en met rauwe stem veel pratend pienter oudje. Lokaal beroemd als ‘la Maman des pèlerins’ zoals een krantenartikel op het prikbord kopt. Ze heeft meteen in de gaten ‘wie wie’ is, welk vlees ze in de kuip heeft. Ze maakt een fikse kom thee voor ons met twee zoete plakjes cake. De hele tijd blijft ze nadrukkelijk aanwezig. Soms denk je dat ze enorm staat te schelden, maar het blijkt gewoon haar manier praten.
Deze bijdrage voor de blog kunnen we straks op internet zetten in het Acceuil des pélérins. Eerst gaan we boodschappen doen die we kunnen opwarmen in de magnetron van de refugié.
En morgen rijden - of kreunen - we Spanje binnen; de grens passeren we tijdens de klim naar Roncevalles. Dan gaat de Camino pas echt beginnen.
We kunnen jullie steun hard gebruiken.
Helaas is de verbinding ontoereikend om foto's mee te sturen.... jammer, maar beter íets dan niets.
Vrijdag 19 juni 2009
Oloron-Ste.-Marie – St.-Jean-Pied-de-Port, 74 km
Het is om half zeven mistig en druilerig, Typisch Pyreneeënweer, zoals we ons overigens gewenst hebben; ‘ze’ werken echt mee daarboven. Volgens de weersverwachting wordt het de komende dagen niet warmer dan een graadje of 21 tot 23. As dat effe zou kunnen uitkomen!
Opruimen en ontbijten gebeurt overdekt. Wat een luxe.
We vertrekken in lichte motregen. De wegen zijn ontstellend slecht, naar Frans recept duizendmaal ‘geflikt’. Bovendien moeten we stukken loeidrukke Route National rijden. Toeterende vrachtwagencombinaties met regengordijnen achter zich aan passeren ons met een onprettige zuigkracht. De regen is toegenomen. Door de bril is nauwelijks meer te kijken. Zo snel mogelijk nemen we een rustiger weg, weg van de snelweg.
Zo belanden we in L’Hospital-St.-Blaise, een plekje met een unieke 12e-eeuws kerkje waar de heilige Blasius vereerd wordt. We maken gebruik van een elektronische ‘rondleiding’: terwijl je luistert naar een (Nederlandse!) tekst uit een soort telefoonhoorn worden de bedoelde delen van het gebouw verlicht. Bijzonder de moeite waard. De tekst wordt afgesloten met de mededeling dat iedere gift ten goede komt aan de instandhouding van het gebouw. Na een stempel in onze credencial nemen we in het tegenovergelegen restaurant nog een chocolât chaude. Die past echt bij het weer van vandaag.
We hebben vandaag voor het eerst te maken met een echte Pyreneeëncol, de Osquich. Een zware klim van meer dan vijf kilometer met een gemiddeld stijgingspercentage van 8 procent. Al na vijfhonderd meter maak ik een eerste stop en een paar foto’s. Een actie die ik tijdens de klim nog twee keer zal herhalen. Frans is van meet af aan al in geen velden of wegen meer te bekennen. Ik trek mijn regenjasje uit omdat er af en toe nog maar een druppeltje valt. De prachtige (!!) vergezichten zijn heiig, wolken hangen rondom de Pyreneeëntoppen. Je kunt nu eenmaal niet alles hebben; een (door de weergoden) gegeven paard mag je niet ondankbaar in de bek zien.
Op de top staat Frans geduldig te wachten. Hij applaudisseert als ik de punten voor de bergtrui incasseer. Mijn achterstand in het algemeen klassement wordt met 25 minuten vergroot. Ik zal de eeuwige tweede blijven…
Aan de voet van de col maken we na een voorzichtige afdaling over de natte en bochtige weg onze lunchpauze op een muurtje met een geweldig panorama achter ons. Nog ruim twintig kilometer… je zou bijna denken dat je er al bent. Gelukkig heb je geen weet van het enorme aantal korte en langere klimmen die daarna nog volgen. Deze 23e dag wordt een hele zware. Ook omdat het weer harder begint te regenen. Pluvius kan het niet laten.
Onderweg zien we voor ons een uitgebroken merrie met een veulen langs een drukke weg. Behoorlijk in paniek. Ze luistert naar het rustige praten van Frans en gaat opzij. Anders was het met een aanhankelijke hond, die kilometers met ons meeloopt, soms enthousiast voor de wielen. Enorm oppassen geblazen, voortdurend handen aan de remmen. Als een andere hond in beeld komt, haakt hij (of zij..?) af. Rust weergekeerd.
Rond vier uur bereiken we onze eindbestemming. Een grensplaats gelegen aan de voet van een hoge heuvel met een citadel - je waant je even in Montmédy - waarin vroeger een sterk garnizoen gelegerd was. Het plaatsnaambord vermeldt niet alleen Saint-Jean-Pied-de-Port maar ook de Baskische naam voor de stad: Donobane Garazi. Dit gebied, de Béarne of het Baskenland, is tweetalig. Net bijvoorbeeld als Friesland en de laaatste jaren ook Limburg, worden plaatsnaamborden voorzien van een equivalent in eigen ‘taal’.
We besluiten de pelgrimsrefugio te nemen om morgenvroeg tijdig op pad te kunnen. Op aanwijzing van een bord Acceuil des Pélérins rijden we door een oude stadspoort het oude centrum binnen. Nou ja, rijdend…, het wordt lopend de fiets omhoog duwen over de klinkertjes van het steile straatje. Na wat vragen links en rechts komen we terecht in de Acceuil des pélérins, waar alle pelgrims zich melden voor een plaats voor de nacht. De meesten beginnen hier hun tocht. We krijgen in de gemeentelijke ’Refugio’, vlakbij de hoogstgelegen Porte Saint-Jacques bij de citadel, een stapelbed toegewezen in een kamer met zes bedden, die verder bezet worden door een jonge Koreaanse, een Zuid-Afrikaanse en een klein Italiaans vrouwke uit Modena. Het zesde bed wordt beslapen door een Duitse jongeman. Nu maar afwachten wie er gaat zorgen voor het nachtelijk geronk… wie van de zes? Misschien een nieuwe spelhint voor John de Mol..?
Na een heerlijke douche neem ik voor het schrijven van het blogbericht plaats in de kantine die wordt beheerd door een hard, snel en met rauwe stem veel pratend pienter oudje. Lokaal beroemd als ‘la Maman des pèlerins’ zoals een krantenartikel op het prikbord kopt. Ze heeft meteen in de gaten ‘wie wie’ is, welk vlees ze in de kuip heeft. Ze maakt een fikse kom thee voor ons met twee zoete plakjes cake. De hele tijd blijft ze nadrukkelijk aanwezig. Soms denk je dat ze enorm staat te schelden, maar het blijkt gewoon haar manier praten.
Deze bijdrage voor de blog kunnen we straks op internet zetten in het Acceuil des pélérins. Eerst gaan we boodschappen doen die we kunnen opwarmen in de magnetron van de refugié.
En morgen rijden - of kreunen - we Spanje binnen; de grens passeren we tijdens de klim naar Roncevalles. Dan gaat de Camino pas echt beginnen.
We kunnen jullie steun hard gebruiken.
Helaas is de verbinding ontoereikend om foto's mee te sturen.... jammer, maar beter íets dan niets.
Abonneren op:
Posts (Atom)