Woensdag 1 juli 2009
Vega de Valcarce – Portomarin, 86 km
Na een goede nachtrust word ik pijnvrij wakker. Ik voel mijn rug niet meer, kan probleemloos inpakken en mijn fiets optuigen. Totdat… ik in een moment van onachtzaamheid mijn sokken staande wil aantrekken… jawel hoor, ook vandaag wordt het weer een ouwe-mannetjesdag.
De dag begint met een klim van 17 kilometer aan 6 tot 10 procent over de toppen met de mooie namen Do Cebreiro (1300 meter) en Alto de Pojo (1336 meter). De klimmen worden gemaakt in gezelschap van wolken vliegen die volijverig belust op het zweet des aanschijn met je meevliegen en overal landen… dit klimtempo weten ze probleemloos te volgen.
De dag begint met een klim van 17 kilometer aan 6 tot 10 procent over de toppen met de mooie namen Do Cebreiro (1300 meter) en Alto de Pojo (1336 meter). De klimmen worden gemaakt in gezelschap van wolken vliegen die volijverig belust op het zweet des aanschijn met je meevliegen en overal landen… dit klimtempo weten ze probleemloos te volgen.
Maar anderzijds blijf je genieten van de schitterendste panorama’s, waarin wolkenformaties het beeld voortdurend laten veranderen. Fascinerend. Frans is geweldig in vorm. De eerste 12 kilometer - waarna hij ‘even’ op mij wacht - legt hij af in een gemiddelde van tegen de 12 per uur. Ikzelf ben ontzettend trots op 9 per uur. De laatste vier kilometer zakt het echter aanzienlijk omdat het stijgingspercentage voortdurend rond de 9 à 10 blijft schommelen. Dan begin ik te ‘breken’, maar omhoog lopen komt in mijn vocabulaire niet voor. De afgelopen 2300 kilometer hebben gezorgd voor een zeer behoorlijke conditie. Maar niettemin valt het niet mee. Chris Cornelisse (die we de afgelopen dagen regelmatig zien met eega Nel) - we hebben gisteravond samen gegeten - formuleert het wijsgerig als volgt: "Het pad van een pelgrim gaat niet over rozen, maar door diepe dalen en over hoge bergen, met zijn hoofd in de wolken…" En zo is het maar net. Want de laatste kilometer moet in een dichte mist geklommen worden. In de wolken...
Na de Alto de Pojo gaat het omlaag naar het Galicische heuvelland. Jongens, wát een afdaling. Over een brede weg met nauwelijks verkeer gaat het 12 kilometer in vliegende vaart naar beneden. Deze afdaling naar diepe dalen wordt een van de hoogtepunten van deze tocht.
Na de Alto de Pojo gaat het omlaag naar het Galicische heuvelland. Jongens, wát een afdaling. Over een brede weg met nauwelijks verkeer gaat het 12 kilometer in vliegende vaart naar beneden. Deze afdaling naar diepe dalen wordt een van de hoogtepunten van deze tocht.
Als we in het dal beland zijn, in de plaats Tricastela, eten we een vette bodadillo. Er is voor vandaag nog genoeg voor de boeg. Galicië, het groene, Ierland-achtige deel van Spanje - met de doedelzak als belangrijkste muziekinstrument - is dan wel beduidend lager gelegen, maar het heuvelachtige landschap zorgt voor een onophoudelijke opeenvolging van klimmen en dalen. Vooral bij deze temperaturen - het kwik beweegt zich weer snel richting 30 graden en hoger - is er bepaald geen sprake van een plezierritje.
Op het terras in Tricastela verneemt Frans dat Gerry intussen is aangekomen, hetgeen niets te maken heeft met ongewenste gewichtstoename, maar met het feit dat ze voet heeft gezet op Spaanse bodem. Ze zijn weer - zij het op afstand - verenigd met elkaar.
We passeren in het verdere verloop van de dag plaatsen als Samos - met dat geweldige klooster - en Sarria, waar we na 62 kilometer op het einde van de lange rechte winkelstraat op een terrasje een koel drankje nemen. Het is half twee en volgens een lichtkrant intussen 31 graden. Voor onze voeten zien we op de stoep mooie mozaïeken van Jakobsschelpen. Een wegwijzer tegenover ons meldt dat het nog 24 kilometer is naar Portomarin, het geplande eindpunt voor vandaag. Chris en Nel, die ergens eerder een terrasje gepikt hadden, rijden langs. Later halen we hen weer in om samen naar Portomarin te rijden. In totaal 86 kilometer, onder deze omstandigheden min of meer een monsterrit.
Portomarin is vrij nieuw. De plaats lag van oudsher in een diep rivierdal, maar toen de overheid in de jaren zestig besloot om er een stuwdam te bouwen, verdween het dorp onder water. De belangrijkste gebouwen werden steen voor steen afgebroken en hoger op de oever weer opnieuw opgebouwd. De rest van de bevolking bouwde nieuwe huizen. We zien hier dus weinig van historische aard. Ook de albergue, waar we uiteindelijk belanden, is nieuw. Nóg nieuwer. Gloednieuw zelfs, modern, op het steriele af. Geweldige slaapzalen vol bedden, uitstekende sanitaire voorzieningen - heel wat anders dan gisteren. Én er is internetvoorziening! Na de installatie nemen we een lekker pils op een terras waarna ik aan dit verhaal begin.`s Avonds eten we samen in een restaurantje waar ee gitar aan de muur hangt die ´toevallig´ in mijn handen verzeild raakt, zodat het nog eens extra gezellig wordt. Ik moet mij haasten om voor elf uur terug te zijn in de albergue. Na elf uur is het ´rien ne va plus´...
Nog 106 kilometer scheiden ons van Santiago. Nog twee dagritten, 56 en 50 kilometer, dan zit het erop. Met een dag voorsprong op ons tijdschema. Er wacht nog veel klimwerk, maar niet meer zo’n lange dagetappes als vandaag en de afgelopen dagen.
Groeten uit een bloedheet Portomarin aan de oevers van een enorm stuwmeer waar we op uitkijken.
Op het terras in Tricastela verneemt Frans dat Gerry intussen is aangekomen, hetgeen niets te maken heeft met ongewenste gewichtstoename, maar met het feit dat ze voet heeft gezet op Spaanse bodem. Ze zijn weer - zij het op afstand - verenigd met elkaar.
We passeren in het verdere verloop van de dag plaatsen als Samos - met dat geweldige klooster - en Sarria, waar we na 62 kilometer op het einde van de lange rechte winkelstraat op een terrasje een koel drankje nemen. Het is half twee en volgens een lichtkrant intussen 31 graden. Voor onze voeten zien we op de stoep mooie mozaïeken van Jakobsschelpen. Een wegwijzer tegenover ons meldt dat het nog 24 kilometer is naar Portomarin, het geplande eindpunt voor vandaag. Chris en Nel, die ergens eerder een terrasje gepikt hadden, rijden langs. Later halen we hen weer in om samen naar Portomarin te rijden. In totaal 86 kilometer, onder deze omstandigheden min of meer een monsterrit.
Portomarin is vrij nieuw. De plaats lag van oudsher in een diep rivierdal, maar toen de overheid in de jaren zestig besloot om er een stuwdam te bouwen, verdween het dorp onder water. De belangrijkste gebouwen werden steen voor steen afgebroken en hoger op de oever weer opnieuw opgebouwd. De rest van de bevolking bouwde nieuwe huizen. We zien hier dus weinig van historische aard. Ook de albergue, waar we uiteindelijk belanden, is nieuw. Nóg nieuwer. Gloednieuw zelfs, modern, op het steriele af. Geweldige slaapzalen vol bedden, uitstekende sanitaire voorzieningen - heel wat anders dan gisteren. Én er is internetvoorziening! Na de installatie nemen we een lekker pils op een terras waarna ik aan dit verhaal begin.`s Avonds eten we samen in een restaurantje waar ee gitar aan de muur hangt die ´toevallig´ in mijn handen verzeild raakt, zodat het nog eens extra gezellig wordt. Ik moet mij haasten om voor elf uur terug te zijn in de albergue. Na elf uur is het ´rien ne va plus´...
Nog 106 kilometer scheiden ons van Santiago. Nog twee dagritten, 56 en 50 kilometer, dan zit het erop. Met een dag voorsprong op ons tijdschema. Er wacht nog veel klimwerk, maar niet meer zo’n lange dagetappes als vandaag en de afgelopen dagen.
Groeten uit een bloedheet Portomarin aan de oevers van een enorm stuwmeer waar we op uitkijken.