maandag 27 juli 2009

Onvergetelijk afscheid van Santiago

Dinsdagmiddag 7 juli, de laatste dag in Santiago, rond vijf uur. Vergeefs heb ik lopen zoeken langs stalletjes en winkeltjes naar iets speciaals voor Louise. Maar alles is zo gewoon, zo ‘goedkoop souvenirachtig’… nee, ik durf geen keuze te maken; ze mag thuis zelf wat uitzoeken. Buiten het kleine ‘opspeldschelpje’ dan, dat ik voor iedereen, kinderen, kleinkinderen én Louise sowieso mee naar huis neem.

Het is in deze middaguren stil in Santiago. De smalle straatjes met cafeetjes en restaurantjes, waar je ’s avonds over de koppen kunt lopen, zijn goeddeels verlaten. Omdat ik een wc nodig heb neem ik plaats op een van die lege terrasjes, eet er een ’ensalada’, een salade, gezond groenvoer, en drink uit een wit kommetje een vino tinto de casa. Er loopt een hoorbaar in zichzelf mopperende, labiel ogende straatmuzikant voorbij, enigszins schichtig, gehaast, lange rafelige broek, gekreukt geblokt shirt, afgetrapte schoenen, lang zwart haar, grijzende baard. Tegenover het terras vindt hij een deurstoepje dat hem bevalt, gaat zitten, pakt zijn gitaar uit, stemt en begint te zingen met een ietwat schorre, maar toch nog redelijk jong klinkende popzangerstem, een Spaanse tekst op muziek à la Peter Sarstedt - where do you go to, my lovely, when I’m alone in my bed.… zoiets. Maar dan anders. Na afloop komt hij naar me toe om zijn gage op te halen. Ik geef hem 50 cent. Met een “Muchos gracias!” maakt zij zich snel uit de voeten.
Even later verschijnt een jonge man ten tonele die zwijgend een kaartje op mijn tafeltje legt, netjes geplastificeerd, en zijn weg vervolgt. “Soy un persona triste - no trabajo tenga - gracias - Dios lo beningo”, lees ik. Dank U, God zal het U lonen… ik wil de tekst overschrijven, maar nog voordat ik mijn notitieboekje tevoorschijn heb gehaald, is hij weer terug om het kaartje op te halen. Met een gezicht vol somberste triestheid… zoals het bekende zigeunerjongetje van Murillo, maar dan nog net zonder traan… wat doe je dan? Ik doneer opnieuw 50 cent en hij spoedt zich weg naar het volgende terras. Wat een bestaan. Zou deze ’trieste’ jongeman echt geen werk kunnen vinden zoals hij op het kaartje doet voorkomen..? Ach kom, hij behoort tot het slag mensen dat het bedelen van generatie op generatie beoefent en tot ‘kunst’ heeft weten te verheffen. En ik behoor bij het slag mensen dat daar in trapt. Zou hij misschien de zoon zijn van die vrouw die aan de kerkdeur in alle zieligheid zit te bedelen? Bijna huilend, smekend… “Alsjeblieft, voor mijn arme kindertjes..” Plotseling ging haar mobieltje af… klein regiefoutje, bedankt.
De straatzanger loopt weer voorbij, nu in de tegenovergestelde richting, en roept me nogmaals een “Muchos gracias, señor!” toe. Als ik morgen weer naar huis ben, zullen deze mensen van de plaatselijke scene deel blijven uitmaken. Als randfiguren. De mee-eters van Sint Jacob.

De laatste avond brengen we samen door. Frans, Gerry, Nelly, Chris en ik. We genieten in alle toonaarden van twee tenoren, die prachtige Italiaanse aria’s ten beste staan te geven onder de booggewelven links van de kathedraal, vakkundig gebruik makend van de geweldige akoestiek. Onvergetelijk sfeertje. We hebben kennelijk het beste voor het laatst bewaard.

We eten in een onooglijk maar net restaurantje bij de Hallen. Onze laatste ‘gewone’ pelgrimsmaaltijd voor 8 euro. Alweer het beste voor het laatste. De Caldo Gallego, Galicische soep in een grote kom, is werkelijk ‘kei-lekker’. De Schnitzel van Duitse omvang bedekt meer dan de helft van het bord, en de frietjes zijn buitengewoon smakelijk. Een bakje yoghurt als toetje. Twee flessen wijn zijn bij de prijs inbegrepen! Andermaal lest best.

In een van de vele gangbrede, bomvolle, gezellige cafeetjes nemen we samen een laatste afzakkertje in de vorm van een heerlijke bel vino tinto. Inclusief tapas.

En last but not least: buiten komen we daarna nog terecht in een rasecht straatfeestje. Toevallig? Of voor ons geregisseerd? Een of andere voormalige femme fatale met een grote en gemêleerde vrienden- en kennissenkring viert haar zo-en-zoveelste verjaardag (ergens boven de zeven kruisjes) zo maar op straat omdat, denk ik, haar woning te klein is. Een duo straatmuzikanten, dat (zoals later blijkt) tijdelijk deel uitmaakt van het gezelschap, houdt er op professionele wijze de stemming in. De een met een semi-akoestische gitaar, de ander op bongo’s, allebei mooie stemmen, strak op elkaar ingespeeld; een uitstekende boeking. Nummers als Quantanamera en La Bamba worden luidkeels meegezongen en ‘bedanst’. Dat we dit mogen meemaken! Als we de in chique zwarte jurk gestoken jarige feliciteren blijkt ze behoorlijk Frans te kunnen praten. Ze vertelt honderduit over haar jonge jaren in Amsterdam en hoe ze met volle teugen en trekken genoten heeft van marihuana, crack, speed, kortom van alle verdovend spul dat er destijds overvloedig in omloop was. Intussen stuurt ze iemand in onze richting met drank en een ander met een schaal tapas. Wát een mens! En wát een afscheidavond. Volstrekt in tegenstelling tot wat Cees Nooteboom ooit daarover schreef:

“De laatste avond. Mistig en donker in de smalle straatjes van Santiago. Galicische doedelzakmuziek uit keldercafés, afscheidsmuziek. Het lijkt alsof we een heel leven in deze paar dagen gewrongen hebben…”

Een heel leven… dat weet onze jarige in een paar minuten te wringen. Daarbij bovendien voor ons geen melancholieke mistige straatjes. En de muziek van de Galicische doedelzak, de gaita, daarmee werden we afgelopen vrijdag al verwelkomd toen we als een stelletje zwaarbeladen cyclecrossers omslachtig de trap naar het plein afdaalden. Welnu, ónze afscheidsmuziek… die mogen we genieten en uit volle borst meezingen op een verjaardagsfeestje. Waar we ons thuis voelen. Goed gezelschap, want…. “Dort wo man singt dort lass dich nieder, denn böse Leute haben keine Lieder.”
Probeer dan nu maar eens uit te leggen dat dit louter toeval is…