Hallo allemaal,
Het boek van onze tocht naar Santiago de Compostela is klaar!
Dit als simpele mededeling. Normaal print ik van een reisverslag een paar exemplaren uit voor eigen gebruik, familieleden en naaste vrienden.
Maar nu lijkt dat anders te liggen.
In de dagelijkse reacties van ‘het thuisfront’ op deze blog werd namelijk meermaals gevraagd om de dagverslagen te bundelen in een boek. En een redelijk aantal mensen zou zo’n boek graag, zeker, natuurlijk, uiteraard willen hebben. Hoeveel boeken moet ik laten drukken..?
Vandaar dit bericht om even de interesse te checken. Niets is zo vervelend om naderhand te horen te krijgen van: "O? Ja? kon je dat kopen? Dat wist ik niet. Had me dat dan maar gezegd..." of zoiets dergelijks.
Het boek met de titel 'Buen Camino - Weg naar de stad van Jacobus' bestaat niet alléén uit de dagelijkse blogberichten. Ze vormen wel de basis. Maar ik heb ze verder bewerkt en uitgebreid met andere herinneringen, filosofische en kerkhistorische kanttekeningen én ook een groot aantal waardevolle, pakkende reacties van 'het thuisfront' tijdens onze reis. Het is een compleet en mooi ‘werkstuk’ geworden van 156 bladzijden A4-formaat met veel foto’s en een 250 grams kleurenomslag (zie bijlage). Voor de goede orde: de foto’s ín het boek zijn zwart-wit, uiteraard, kleur is immers niet te betalen.
Over betalen gesproken: de prijs is 12 euro 50.
Interesse in een boek?
Laat het me dan even weten.
Dat kan via mijn mail maylouq@gmail.com
of telefonisch 045 – 531 16 60 / 06 – 106 18 531
zaterdag 31 oktober 2009
vrijdag 21 augustus 2009
… vele weken later
Tweede helft augustus. Ik ben weer geruime tijd thuis. Ik ‘beloofde’ zes weken geleden op de blog met mijn epiloog te wachten tot alles een beetje bezonken zou zijn, allerlei gedachteflarden en -fragmenten weer als puzzelstukjes op hun plaats gevallen waren. Maar dat lijkt maar moeilijk te lukken.
Niettemin worden de diepste indrukken steeds verder naar de achtergrond gedrongen door de besognes van alledag. Alles is inmiddels weer opgepakt, niet alleen thuis maar ook daarbuiten: de heemkundevereniging (meteen weer verder met de finishing touch van het fotoboek dat naar de drukker moet), het filmcollectief (ik viel midden in de opnamen van een nieuwe speelfilm), het koor (dat me bij de repetitie verraste met een speciaal voor mij gezongen ‘Jésús, je voudrais te chanter sur la route’), mijn moeder, mijn broer… nog een beetje school in de vorm van de musical en een afscheidsavondje van een dierbare collega. En uiteraard het feest bij Gerry en Frans, een paar dagen later gevolgd door de 88e verjaardag van mijn moeder. Overal en altijd komt op de een of andere manier Santiago weer op de proppen. Je komt er niet los van.
Thuis gaat alles al snel weer zijn gangetje. Af en toe lijkt het net alsof je niet weg geweest bent. Wel slaap ik de eerste twee weken wat meer, vaker en langer. Ondanks de vele slaapuren onderweg lijkt het er toch behoorlijk ingehakt te hebben. Bij nader inzien eigenlijk logisch. Het waren ruim vijf weken van ‘keiharde lichamelijke arbeid’, een fysieke aanslag op je lichaam. Na afloop daarvan ben je - hoe vreemd dat ook mag klinken - aan vakantie toe. Aan echte rust…
Pas tien dagen na onze aankomst in Santiago stapte ik voor het eerst weer op mijn fiets voor een ‘behoorlijk rondje’. Wat ging dat gemakkelijk, en nog steeds. Ik draai praktisch overal ‘de grote plaat’. De meest zuidelijke Limburgse klimmetjes, die ik jarenlang angstvallig gemeden heb, zoek ik nu op! Genietend van de kracht in mijn benen. Met als tijdelijk hoogtepunt de Zuid-Limburgse fietsvierdaagse. Drie dagen van meer dan 100 kilometer, een dag van wat minder. Ik heb het idee dat mijn lichamelijke conditie nog nooit zo goed geweest is. Maar aan de andere kant: voor mijn gevoel gebeurt dat fietsen nu wel zonder een concreet doel. Voorheen was het ‘trainen voor Santiago’. Dat doel is gehaald… en nu? Waarom nog fietsen? Ik weet het wel: bewegen, buitenlucht, gezondheid, goed voor bloeddruk, hart en bloedvaten, gewicht binnen de perken houden - ik ben 4 tot 5 kilo afgevallen… houden zo -, lijf en leden in conditie houden, enzovoort, enzovoort. Een hele trits belangrijke doelen. Maar toch… Niet dat ik een gapende leegte ervaar, mijn draai niet kan vinden, regressief hunker naar de Camino, verdrietig ben omdat het afgelopen is… nee, daar heb ik geen last van. Maar met twee benen terug op aarde ben ik nog steeds niet helemaal.
Ik heb veel nagedacht over verschillende elementen in mijn leven die ik graag anders zou willen in het ‘post-compostelaanse’ leven, na het bereiken van mijlpaal nul. Maar is dat nu te merken? Ben ik veranderd? Volgens Louise nauwelijks. Binnen de kortste keren zag ze me weer verstrikt raken in oude patronen: veel verschillende bezigheden, veel ‘weg’, weinig thuis… terwijl ik voor mijn gevoel toch bewust stevig aan de remmen ben gaan trekken om meer tijd vrij te maken voor thuis. Dat betekent dat je verschillende dingen moet laten vallen, afstoten. Dat is best moeilijk. Waar begin je?
Het was lang en vaak zwaar. Maar desondanks zou ik het voor geen goud hebben willen missen. Het was schitterend, leerrijk, boeiend, ontroerend, indrukwekkend, onvergetelijk. Ik heb geleefd van dag tot dag, het landschap en de tijd aan me voorbij laten gaan, vaak niet wetend welke dag het was, genoten van alle mooie momenten, verbeten doorgezet op de minder fijne dagen, regelmatig afgezien maar steeds weer snel hersteld nadat ik tijdens een klim kapot kwam te zitten en met een vertwijfeld “Dit is gekkenwerk..!” even de voeten op de grond zette, tegen de helling op hangend om te voorkomen dat mijn veel te zwaar bepakte fiets weer - samen met mij - terug bergaf gelopen zou zijn. Hoogte- en dieptepunten, ze horen er allemaal bij op zo´n tocht. De negatieve ervaringen raken op den duur echter overvleugeld door de positieve, die je uiteindelijk tot in lengte van jaren bij zullen blijven.
Het was een onvergetelijke ervaring, waaruit ik fysiek, maar vooral ook mentaal veel kracht heb geput. Heel bijzonder, uniek. Ik begrijp nu pas wat het ’Santiago-virus’ is. Met een warm gevoel van geluk, dankbaarheid en trots kijk ik op deze belevenis terug: het dagelijkse ritme van het onderweg zijn, bezig met tijd en afstand, het ingeslepen ritueel van inpakken, eten, fietsen, de was doen, het groeten van elkaar - de Camino verbroedert vreemden van alle nationaliteiten -, de kerken, steden, kathedralen, de legendes, de romantiek van de historie, de hele tocht .
De Camino is ‘op weg zijn’, steeds verder, met jezelf, naar een doel dat uiteindelijk het doel niet blijkt te zijn: het gaat om de reis, de weg zelf, de Camino. Ik ben blij dat die reis zo vlot en redelijk probleemloos verlopen is. Afgezien van twee lekke banden en een kapot zadel (allemaal in de eerste dagen..!) is erge materiaalpech ons bespaard gebleven. Ik voel me dankbaar dat ik weer gezond en wel thuis heb mogen komen. Het is mooi om te ervaren hoe het lichaam zich aanpast aan wat er gevraagd wordt. Je voelt met de dag je kracht groeien, vooral bij het klimmen. Een mens kan vaak meer dan hij zelf denkt. Maar doseren blijft wel van belang. De toekomst zal leren hoe sterk er écht uit ben gekomen.
Tijdens de (lange en intensieve) voorbereiding van de pelgrimage kwam ik een tekst tegen van een mij onbekend iemand, waar ik me nu, na alles meegemaakt te hebben, volledig in kan vinden.
Ik heb de Camino gefietst, mezelf en mijn schelp naar Santiago de Compostela gebracht. De tocht heeft me als mens sterker gemaakt en gevormd tot pelgrim. Ik heb mezelf ervaren, mezelf in anderen, en anderen in mezelf. Ik ben mezelf tegengekomen en heb ervan geleerd. Ik heb de route ondergaan tot in mijn diepste vezels, elk spoor staat gegrift in mijn gedachte. Ik heb volop genoten van de natuur in zijn voortdurend wisselende gedaanten. Cultuur en bouwkunst heb ik in me opgenomen en een plaats gegeven waar ik er altijd van kan blijven genieten. Stilte en inkeer heb ik gezocht en de rijkdom ervan ervaren. Ik heb het allemaal beleefd, het ondergaan en toegevoegd aan de rijkdom van mijn leven. Het zal me altijd bijblijven. Iedere dag. Dankbaar ben ik, dat ik dit mocht doen. Dankbaar ben ik, dat het me gegeven is om dit te hebben kúnnen doen. Ik voel me ongelofelijk rijk.
Ik ben nog steeds niet naar de kapper geweest. Mijn haardos is verwilderd. Voor mijn gevoel ademt het een zekere vrijheid, onbekommerdheid, ‘laat maar komen zoals het komt‘… maar je voelt je omgeving het juiste moment zoeken, taxeren, om er iets correctiefs over te zeggen. Dan trek ik de vergelijking met Samson… lange haren weg, kracht kwijt. Er wordt gelachen. Maar toch, wanneer zal ik me weer totaal laten onderdompelen in de maatschappelijke whirlpool van aanpassing, zo groot mogelijke uniformiteit en onopvallendheid?
Ik heb de campingspullen nog steeds niet opgeruimd. Ik wil de zomer die een van mijn innigste dromen vervulde zo lang mogelijk laten duren. Ik vrees dat het pas echt afgelopen, voorbij, zal zijn als alle spullen weer definitief op hun plaats in de kast opgeborgen liggen.
Op 14 augustus, daags voor Maria Hemelvaart, een prachtige dag, fietste ik eindelijk naar Val Dieu om bij Maria een kaarsje op te steken en Haar te bedanken voor Haar bijstand. Mijn gedachten gingen terug naar die grijze, druilerige 28ste mei, toen we hier gepakt en gezakt ons eerste kaarsje opstaken, op de eerste dag van onze pelgrimstocht naar Santiago. De eerste van 37 dagen onderweg zijn… de hele fantastische reis nog in de hele onafzienbare lengte vóór ons. De tijd vliegt. Maar herinneringen blijven, waarvan sommige voor altijd.
De Camino zal nog lang nazinderen. Slechts zij die hem zelf ook ‘gedaan’ hebben kunnen begrijpen wat ik bedoel.
Niettemin worden de diepste indrukken steeds verder naar de achtergrond gedrongen door de besognes van alledag. Alles is inmiddels weer opgepakt, niet alleen thuis maar ook daarbuiten: de heemkundevereniging (meteen weer verder met de finishing touch van het fotoboek dat naar de drukker moet), het filmcollectief (ik viel midden in de opnamen van een nieuwe speelfilm), het koor (dat me bij de repetitie verraste met een speciaal voor mij gezongen ‘Jésús, je voudrais te chanter sur la route’), mijn moeder, mijn broer… nog een beetje school in de vorm van de musical en een afscheidsavondje van een dierbare collega. En uiteraard het feest bij Gerry en Frans, een paar dagen later gevolgd door de 88e verjaardag van mijn moeder. Overal en altijd komt op de een of andere manier Santiago weer op de proppen. Je komt er niet los van.
Thuis gaat alles al snel weer zijn gangetje. Af en toe lijkt het net alsof je niet weg geweest bent. Wel slaap ik de eerste twee weken wat meer, vaker en langer. Ondanks de vele slaapuren onderweg lijkt het er toch behoorlijk ingehakt te hebben. Bij nader inzien eigenlijk logisch. Het waren ruim vijf weken van ‘keiharde lichamelijke arbeid’, een fysieke aanslag op je lichaam. Na afloop daarvan ben je - hoe vreemd dat ook mag klinken - aan vakantie toe. Aan echte rust…
Pas tien dagen na onze aankomst in Santiago stapte ik voor het eerst weer op mijn fiets voor een ‘behoorlijk rondje’. Wat ging dat gemakkelijk, en nog steeds. Ik draai praktisch overal ‘de grote plaat’. De meest zuidelijke Limburgse klimmetjes, die ik jarenlang angstvallig gemeden heb, zoek ik nu op! Genietend van de kracht in mijn benen. Met als tijdelijk hoogtepunt de Zuid-Limburgse fietsvierdaagse. Drie dagen van meer dan 100 kilometer, een dag van wat minder. Ik heb het idee dat mijn lichamelijke conditie nog nooit zo goed geweest is. Maar aan de andere kant: voor mijn gevoel gebeurt dat fietsen nu wel zonder een concreet doel. Voorheen was het ‘trainen voor Santiago’. Dat doel is gehaald… en nu? Waarom nog fietsen? Ik weet het wel: bewegen, buitenlucht, gezondheid, goed voor bloeddruk, hart en bloedvaten, gewicht binnen de perken houden - ik ben 4 tot 5 kilo afgevallen… houden zo -, lijf en leden in conditie houden, enzovoort, enzovoort. Een hele trits belangrijke doelen. Maar toch… Niet dat ik een gapende leegte ervaar, mijn draai niet kan vinden, regressief hunker naar de Camino, verdrietig ben omdat het afgelopen is… nee, daar heb ik geen last van. Maar met twee benen terug op aarde ben ik nog steeds niet helemaal.
Ik heb veel nagedacht over verschillende elementen in mijn leven die ik graag anders zou willen in het ‘post-compostelaanse’ leven, na het bereiken van mijlpaal nul. Maar is dat nu te merken? Ben ik veranderd? Volgens Louise nauwelijks. Binnen de kortste keren zag ze me weer verstrikt raken in oude patronen: veel verschillende bezigheden, veel ‘weg’, weinig thuis… terwijl ik voor mijn gevoel toch bewust stevig aan de remmen ben gaan trekken om meer tijd vrij te maken voor thuis. Dat betekent dat je verschillende dingen moet laten vallen, afstoten. Dat is best moeilijk. Waar begin je?
Het was lang en vaak zwaar. Maar desondanks zou ik het voor geen goud hebben willen missen. Het was schitterend, leerrijk, boeiend, ontroerend, indrukwekkend, onvergetelijk. Ik heb geleefd van dag tot dag, het landschap en de tijd aan me voorbij laten gaan, vaak niet wetend welke dag het was, genoten van alle mooie momenten, verbeten doorgezet op de minder fijne dagen, regelmatig afgezien maar steeds weer snel hersteld nadat ik tijdens een klim kapot kwam te zitten en met een vertwijfeld “Dit is gekkenwerk..!” even de voeten op de grond zette, tegen de helling op hangend om te voorkomen dat mijn veel te zwaar bepakte fiets weer - samen met mij - terug bergaf gelopen zou zijn. Hoogte- en dieptepunten, ze horen er allemaal bij op zo´n tocht. De negatieve ervaringen raken op den duur echter overvleugeld door de positieve, die je uiteindelijk tot in lengte van jaren bij zullen blijven.
Het was een onvergetelijke ervaring, waaruit ik fysiek, maar vooral ook mentaal veel kracht heb geput. Heel bijzonder, uniek. Ik begrijp nu pas wat het ’Santiago-virus’ is. Met een warm gevoel van geluk, dankbaarheid en trots kijk ik op deze belevenis terug: het dagelijkse ritme van het onderweg zijn, bezig met tijd en afstand, het ingeslepen ritueel van inpakken, eten, fietsen, de was doen, het groeten van elkaar - de Camino verbroedert vreemden van alle nationaliteiten -, de kerken, steden, kathedralen, de legendes, de romantiek van de historie, de hele tocht .
De Camino is ‘op weg zijn’, steeds verder, met jezelf, naar een doel dat uiteindelijk het doel niet blijkt te zijn: het gaat om de reis, de weg zelf, de Camino. Ik ben blij dat die reis zo vlot en redelijk probleemloos verlopen is. Afgezien van twee lekke banden en een kapot zadel (allemaal in de eerste dagen..!) is erge materiaalpech ons bespaard gebleven. Ik voel me dankbaar dat ik weer gezond en wel thuis heb mogen komen. Het is mooi om te ervaren hoe het lichaam zich aanpast aan wat er gevraagd wordt. Je voelt met de dag je kracht groeien, vooral bij het klimmen. Een mens kan vaak meer dan hij zelf denkt. Maar doseren blijft wel van belang. De toekomst zal leren hoe sterk er écht uit ben gekomen.
Tijdens de (lange en intensieve) voorbereiding van de pelgrimage kwam ik een tekst tegen van een mij onbekend iemand, waar ik me nu, na alles meegemaakt te hebben, volledig in kan vinden.
Ik heb de Camino gefietst, mezelf en mijn schelp naar Santiago de Compostela gebracht. De tocht heeft me als mens sterker gemaakt en gevormd tot pelgrim. Ik heb mezelf ervaren, mezelf in anderen, en anderen in mezelf. Ik ben mezelf tegengekomen en heb ervan geleerd. Ik heb de route ondergaan tot in mijn diepste vezels, elk spoor staat gegrift in mijn gedachte. Ik heb volop genoten van de natuur in zijn voortdurend wisselende gedaanten. Cultuur en bouwkunst heb ik in me opgenomen en een plaats gegeven waar ik er altijd van kan blijven genieten. Stilte en inkeer heb ik gezocht en de rijkdom ervan ervaren. Ik heb het allemaal beleefd, het ondergaan en toegevoegd aan de rijkdom van mijn leven. Het zal me altijd bijblijven. Iedere dag. Dankbaar ben ik, dat ik dit mocht doen. Dankbaar ben ik, dat het me gegeven is om dit te hebben kúnnen doen. Ik voel me ongelofelijk rijk.
Ik ben nog steeds niet naar de kapper geweest. Mijn haardos is verwilderd. Voor mijn gevoel ademt het een zekere vrijheid, onbekommerdheid, ‘laat maar komen zoals het komt‘… maar je voelt je omgeving het juiste moment zoeken, taxeren, om er iets correctiefs over te zeggen. Dan trek ik de vergelijking met Samson… lange haren weg, kracht kwijt. Er wordt gelachen. Maar toch, wanneer zal ik me weer totaal laten onderdompelen in de maatschappelijke whirlpool van aanpassing, zo groot mogelijke uniformiteit en onopvallendheid?
Ik heb de campingspullen nog steeds niet opgeruimd. Ik wil de zomer die een van mijn innigste dromen vervulde zo lang mogelijk laten duren. Ik vrees dat het pas echt afgelopen, voorbij, zal zijn als alle spullen weer definitief op hun plaats in de kast opgeborgen liggen.
Op 14 augustus, daags voor Maria Hemelvaart, een prachtige dag, fietste ik eindelijk naar Val Dieu om bij Maria een kaarsje op te steken en Haar te bedanken voor Haar bijstand. Mijn gedachten gingen terug naar die grijze, druilerige 28ste mei, toen we hier gepakt en gezakt ons eerste kaarsje opstaken, op de eerste dag van onze pelgrimstocht naar Santiago. De eerste van 37 dagen onderweg zijn… de hele fantastische reis nog in de hele onafzienbare lengte vóór ons. De tijd vliegt. Maar herinneringen blijven, waarvan sommige voor altijd.
De Camino zal nog lang nazinderen. Slechts zij die hem zelf ook ‘gedaan’ hebben kunnen begrijpen wat ik bedoel.
maandag 27 juli 2009
Onvergetelijk afscheid van Santiago
Dinsdagmiddag 7 juli, de laatste dag in Santiago, rond vijf uur. Vergeefs heb ik lopen zoeken langs stalletjes en winkeltjes naar iets speciaals voor Louise. Maar alles is zo gewoon, zo ‘goedkoop souvenirachtig’… nee, ik durf geen keuze te maken; ze mag thuis zelf wat uitzoeken. Buiten het kleine ‘opspeldschelpje’ dan, dat ik voor iedereen, kinderen, kleinkinderen én Louise sowieso mee naar huis neem.
Het is in deze middaguren stil in Santiago. De smalle straatjes met cafeetjes en restaurantjes, waar je ’s avonds over de koppen kunt lopen, zijn goeddeels verlaten. Omdat ik een wc nodig heb neem ik plaats op een van die lege terrasjes, eet er een ’ensalada’, een salade, gezond groenvoer, en drink uit een wit kommetje een vino tinto de casa. Er loopt een hoorbaar in zichzelf mopperende, labiel ogende straatmuzikant voorbij, enigszins schichtig, gehaast, lange rafelige broek, gekreukt geblokt shirt, afgetrapte schoenen, lang zwart haar, grijzende baard. Tegenover het terras vindt hij een deurstoepje dat hem bevalt, gaat zitten, pakt zijn gitaar uit, stemt en begint te zingen met een ietwat schorre, maar toch nog redelijk jong klinkende popzangerstem, een Spaanse tekst op muziek à la Peter Sarstedt - where do you go to, my lovely, when I’m alone in my bed.… zoiets. Maar dan anders. Na afloop komt hij naar me toe om zijn gage op te halen. Ik geef hem 50 cent. Met een “Muchos gracias!” maakt zij zich snel uit de voeten.
Even later verschijnt een jonge man ten tonele die zwijgend een kaartje op mijn tafeltje legt, netjes geplastificeerd, en zijn weg vervolgt. “Soy un persona triste - no trabajo tenga - gracias - Dios lo beningo”, lees ik. Dank U, God zal het U lonen… ik wil de tekst overschrijven, maar nog voordat ik mijn notitieboekje tevoorschijn heb gehaald, is hij weer terug om het kaartje op te halen. Met een gezicht vol somberste triestheid… zoals het bekende zigeunerjongetje van Murillo, maar dan nog net zonder traan… wat doe je dan? Ik doneer opnieuw 50 cent en hij spoedt zich weg naar het volgende terras. Wat een bestaan. Zou deze ’trieste’ jongeman echt geen werk kunnen vinden zoals hij op het kaartje doet voorkomen..? Ach kom, hij behoort tot het slag mensen dat het bedelen van generatie op generatie beoefent en tot ‘kunst’ heeft weten te verheffen. En ik behoor bij het slag mensen dat daar in trapt. Zou hij misschien de zoon zijn van die vrouw die aan de kerkdeur in alle zieligheid zit te bedelen? Bijna huilend, smekend… “Alsjeblieft, voor mijn arme kindertjes..” Plotseling ging haar mobieltje af… klein regiefoutje, bedankt.
De straatzanger loopt weer voorbij, nu in de tegenovergestelde richting, en roept me nogmaals een “Muchos gracias, señor!” toe. Als ik morgen weer naar huis ben, zullen deze mensen van de plaatselijke scene deel blijven uitmaken. Als randfiguren. De mee-eters van Sint Jacob.
De laatste avond brengen we samen door. Frans, Gerry, Nelly, Chris en ik. We genieten in alle toonaarden van twee tenoren, die prachtige Italiaanse aria’s ten beste staan te geven onder de booggewelven links van de kathedraal, vakkundig gebruik makend van de geweldige akoestiek. Onvergetelijk sfeertje. We hebben kennelijk het beste voor het laatst bewaard.
We eten in een onooglijk maar net restaurantje bij de Hallen. Onze laatste ‘gewone’ pelgrimsmaaltijd voor 8 euro. Alweer het beste voor het laatste. De Caldo Gallego, Galicische soep in een grote kom, is werkelijk ‘kei-lekker’. De Schnitzel van Duitse omvang bedekt meer dan de helft van het bord, en de frietjes zijn buitengewoon smakelijk. Een bakje yoghurt als toetje. Twee flessen wijn zijn bij de prijs inbegrepen! Andermaal lest best.
In een van de vele gangbrede, bomvolle, gezellige cafeetjes nemen we samen een laatste afzakkertje in de vorm van een heerlijke bel vino tinto. Inclusief tapas.
En last but not least: buiten komen we daarna nog terecht in een rasecht straatfeestje. Toevallig? Of voor ons geregisseerd? Een of andere voormalige femme fatale met een grote en gemêleerde vrienden- en kennissenkring viert haar zo-en-zoveelste verjaardag (ergens boven de zeven kruisjes) zo maar op straat omdat, denk ik, haar woning te klein is. Een duo straatmuzikanten, dat (zoals later blijkt) tijdelijk deel uitmaakt van het gezelschap, houdt er op professionele wijze de stemming in. De een met een semi-akoestische gitaar, de ander op bongo’s, allebei mooie stemmen, strak op elkaar ingespeeld; een uitstekende boeking. Nummers als Quantanamera en La Bamba worden luidkeels meegezongen en ‘bedanst’. Dat we dit mogen meemaken! Als we de in chique zwarte jurk gestoken jarige feliciteren blijkt ze behoorlijk Frans te kunnen praten. Ze vertelt honderduit over haar jonge jaren in Amsterdam en hoe ze met volle teugen en trekken genoten heeft van marihuana, crack, speed, kortom van alle verdovend spul dat er destijds overvloedig in omloop was. Intussen stuurt ze iemand in onze richting met drank en een ander met een schaal tapas. Wát een mens! En wát een afscheidavond. Volstrekt in tegenstelling tot wat Cees Nooteboom ooit daarover schreef:
“De laatste avond. Mistig en donker in de smalle straatjes van Santiago. Galicische doedelzakmuziek uit keldercafés, afscheidsmuziek. Het lijkt alsof we een heel leven in deze paar dagen gewrongen hebben…”
Een heel leven… dat weet onze jarige in een paar minuten te wringen. Daarbij bovendien voor ons geen melancholieke mistige straatjes. En de muziek van de Galicische doedelzak, de gaita, daarmee werden we afgelopen vrijdag al verwelkomd toen we als een stelletje zwaarbeladen cyclecrossers omslachtig de trap naar het plein afdaalden. Welnu, ónze afscheidsmuziek… die mogen we genieten en uit volle borst meezingen op een verjaardagsfeestje. Waar we ons thuis voelen. Goed gezelschap, want…. “Dort wo man singt dort lass dich nieder, denn böse Leute haben keine Lieder.”
Probeer dan nu maar eens uit te leggen dat dit louter toeval is…
Het is in deze middaguren stil in Santiago. De smalle straatjes met cafeetjes en restaurantjes, waar je ’s avonds over de koppen kunt lopen, zijn goeddeels verlaten. Omdat ik een wc nodig heb neem ik plaats op een van die lege terrasjes, eet er een ’ensalada’, een salade, gezond groenvoer, en drink uit een wit kommetje een vino tinto de casa. Er loopt een hoorbaar in zichzelf mopperende, labiel ogende straatmuzikant voorbij, enigszins schichtig, gehaast, lange rafelige broek, gekreukt geblokt shirt, afgetrapte schoenen, lang zwart haar, grijzende baard. Tegenover het terras vindt hij een deurstoepje dat hem bevalt, gaat zitten, pakt zijn gitaar uit, stemt en begint te zingen met een ietwat schorre, maar toch nog redelijk jong klinkende popzangerstem, een Spaanse tekst op muziek à la Peter Sarstedt - where do you go to, my lovely, when I’m alone in my bed.… zoiets. Maar dan anders. Na afloop komt hij naar me toe om zijn gage op te halen. Ik geef hem 50 cent. Met een “Muchos gracias!” maakt zij zich snel uit de voeten.
Even later verschijnt een jonge man ten tonele die zwijgend een kaartje op mijn tafeltje legt, netjes geplastificeerd, en zijn weg vervolgt. “Soy un persona triste - no trabajo tenga - gracias - Dios lo beningo”, lees ik. Dank U, God zal het U lonen… ik wil de tekst overschrijven, maar nog voordat ik mijn notitieboekje tevoorschijn heb gehaald, is hij weer terug om het kaartje op te halen. Met een gezicht vol somberste triestheid… zoals het bekende zigeunerjongetje van Murillo, maar dan nog net zonder traan… wat doe je dan? Ik doneer opnieuw 50 cent en hij spoedt zich weg naar het volgende terras. Wat een bestaan. Zou deze ’trieste’ jongeman echt geen werk kunnen vinden zoals hij op het kaartje doet voorkomen..? Ach kom, hij behoort tot het slag mensen dat het bedelen van generatie op generatie beoefent en tot ‘kunst’ heeft weten te verheffen. En ik behoor bij het slag mensen dat daar in trapt. Zou hij misschien de zoon zijn van die vrouw die aan de kerkdeur in alle zieligheid zit te bedelen? Bijna huilend, smekend… “Alsjeblieft, voor mijn arme kindertjes..” Plotseling ging haar mobieltje af… klein regiefoutje, bedankt.
De straatzanger loopt weer voorbij, nu in de tegenovergestelde richting, en roept me nogmaals een “Muchos gracias, señor!” toe. Als ik morgen weer naar huis ben, zullen deze mensen van de plaatselijke scene deel blijven uitmaken. Als randfiguren. De mee-eters van Sint Jacob.
De laatste avond brengen we samen door. Frans, Gerry, Nelly, Chris en ik. We genieten in alle toonaarden van twee tenoren, die prachtige Italiaanse aria’s ten beste staan te geven onder de booggewelven links van de kathedraal, vakkundig gebruik makend van de geweldige akoestiek. Onvergetelijk sfeertje. We hebben kennelijk het beste voor het laatst bewaard.
We eten in een onooglijk maar net restaurantje bij de Hallen. Onze laatste ‘gewone’ pelgrimsmaaltijd voor 8 euro. Alweer het beste voor het laatste. De Caldo Gallego, Galicische soep in een grote kom, is werkelijk ‘kei-lekker’. De Schnitzel van Duitse omvang bedekt meer dan de helft van het bord, en de frietjes zijn buitengewoon smakelijk. Een bakje yoghurt als toetje. Twee flessen wijn zijn bij de prijs inbegrepen! Andermaal lest best.
In een van de vele gangbrede, bomvolle, gezellige cafeetjes nemen we samen een laatste afzakkertje in de vorm van een heerlijke bel vino tinto. Inclusief tapas.
En last but not least: buiten komen we daarna nog terecht in een rasecht straatfeestje. Toevallig? Of voor ons geregisseerd? Een of andere voormalige femme fatale met een grote en gemêleerde vrienden- en kennissenkring viert haar zo-en-zoveelste verjaardag (ergens boven de zeven kruisjes) zo maar op straat omdat, denk ik, haar woning te klein is. Een duo straatmuzikanten, dat (zoals later blijkt) tijdelijk deel uitmaakt van het gezelschap, houdt er op professionele wijze de stemming in. De een met een semi-akoestische gitaar, de ander op bongo’s, allebei mooie stemmen, strak op elkaar ingespeeld; een uitstekende boeking. Nummers als Quantanamera en La Bamba worden luidkeels meegezongen en ‘bedanst’. Dat we dit mogen meemaken! Als we de in chique zwarte jurk gestoken jarige feliciteren blijkt ze behoorlijk Frans te kunnen praten. Ze vertelt honderduit over haar jonge jaren in Amsterdam en hoe ze met volle teugen en trekken genoten heeft van marihuana, crack, speed, kortom van alle verdovend spul dat er destijds overvloedig in omloop was. Intussen stuurt ze iemand in onze richting met drank en een ander met een schaal tapas. Wát een mens! En wát een afscheidavond. Volstrekt in tegenstelling tot wat Cees Nooteboom ooit daarover schreef:
“De laatste avond. Mistig en donker in de smalle straatjes van Santiago. Galicische doedelzakmuziek uit keldercafés, afscheidsmuziek. Het lijkt alsof we een heel leven in deze paar dagen gewrongen hebben…”
Een heel leven… dat weet onze jarige in een paar minuten te wringen. Daarbij bovendien voor ons geen melancholieke mistige straatjes. En de muziek van de Galicische doedelzak, de gaita, daarmee werden we afgelopen vrijdag al verwelkomd toen we als een stelletje zwaarbeladen cyclecrossers omslachtig de trap naar het plein afdaalden. Welnu, ónze afscheidsmuziek… die mogen we genieten en uit volle borst meezingen op een verjaardagsfeestje. Waar we ons thuis voelen. Goed gezelschap, want…. “Dort wo man singt dort lass dich nieder, denn böse Leute haben keine Lieder.”
Probeer dan nu maar eens uit te leggen dat dit louter toeval is…
dinsdag 7 juli 2009
Iedereen moet op z’n tijd wel 'ns zijn ei kwijt...
Veertigste dag
Maandag 6 juli 2009
Santiago de Compostela - Finisterra
De dagen na onze triomfale intocht in Santiago krijgen langzamerhand meer het karakter van vakantievertier dan bezinningsperiode. De ‘opdracht’ zit erop, het uitbollen is in gang. Zondagavond gingen we met ‘de vaste groep’ weer de stad in om er een gezellige avond van te maken. De afscheidsavond van Henny en Maan, die maandag verder trekken richting Portugal. Frans bracht vier gekookte eieren mee waarvan iedereen dacht dat hij ze intussen al geconsumeerd had om met Gerry… laten we hier maar niet te diep op ingaan. In Arzúa hadden we tien eieren gekookt voor het ontbijt met Chris en Nelly en vier waren er overgebleven en voorlopig in Frans’ bepakking verdwenen voor onderweg. Maar om de een of andere reden waren ze niet meer geconsumeerd. En aangezien Frans ze beschouwde als gezamenlijk bezit, stelde hij ze weer ter beschikking van ‘het collectief‘. In een wijnbar werden ze verdeeld en meteen van hun schaal ontdaan. Behalve dat van mij, dat ik in mijn zak stopte.
“Je hebt van die mensen die dénken dat ze een ei méér hebben”, zei ik later tegen Chris, “maar bij mij is dat echt zo, kijk maar…“
Chris kreeg meteen een idee voor een act voor twee personen. Midden in de wijnbar begon hij plotseling te kakelen als een kip, hulpeloos rondlopend, klagend kakelend, en tenslotte met samengedrukte knieën plaatsnemend op een bank naast twee Spanish ladies die totaal niet wisten wat ze ermee aan moesten. Zielig? Gek? Rijp voor een zwakzinnigengesticht? 112 bellen..? Nadat ik hem een tijdje had laten begaan - zelfs achter de tapkast begon inmiddels een vertwijfelde bezorgdheid toe te slaan - liep ik naar hem toe, kalmeerde hem en haalde een ei (hét ei) onder zijn zitvlak vandaan… triomfantelijk aan den volke tonend, terwijl Chris een enorme opluchting acteerde… nou, ik mag zeggen dat het insloeg. Zelfs de Spanjaarden vonden het ‘very funny’. Een tijdje later stonden we met de hele groep nog allerlei Nederlandse en Duitse (drink)liederen te zingen, waarbij we opnieuw applaus oogstten van de aanwezigen. De stemming zat er uitstekend in.
Met Frans voerde ik een lange discussie over door mij vastgestelde Moorse invloeden in de Spaanse taal, waar hij het absoluut mee oneens was. Kortom, het pelgrimsgevoel was volledig omgeslagen in … vul zelf maar in.
Maar dat zou maandag anders worden.
Vandaag, maandag, vindt de echte afsluiting plaats van onze lange pelgrimstocht. Om half tien komen Gerry en Frans me ophalen op de camping. Ze hebben wat overtollige bagage bij zich die Maan en Henny in hun caravan mee naar Nederland zullen nemen. Ook een paar spullen van mij, die moeilijk verpakt kunnen worden voor de vliegreis terug.
Vandaag , nogmaals, gaan we dus naar Finisterre, met de bus. Naar ‘het einde van de wereld’. Daar staat kilometerpaal 0,00 op het einde van de rotsachtige landtong die als het meest westerse punt van Europa wordt beschouwd.
Een reis van bijna drie uur over steile hoogten en diepe dalen over een slingerende tweebaansweg die ook door kuststadjes en -dorpjes voert. Dat schiet dus niet altijd even hard op. De lucht is loodgrijs en af en toe vallen regendruppels. We zijn blij dat we in de bus zitten en niet op de fiets. Honderdtwintig kilometer door dit berglandschap zou bovendien zelfs zonder bagage een beetje teveel van het goede zijn. We zien slechts twee fietsers, maar des te meer voetpelgrims. De moedigsten der moedigen.
Maar hoe dichter we ons reisdoel naderen, hoe zonniger het wordt.
Vanuit het stadje Finisterre, in het Galicische ‘Fisterra’, gelegen in een laagte tussen twee rotsachtige heuvels, lopen Frans en ik samen naar het uiterste en hoogste punt, ‘faro’ (vuurtoren) genoemd, drieëneenhalve kilometer omhoog, terwijl Gerry in het stadje blijft. Ze vindt dat dit een zaak is van ons tweeën - het is immers de afsluiting van ónze reis - en dat zij daarbij niets bij te zoeken heeft. Intussen wil zij van deze uitgelezen gelegenheid gebruik maken om 'lekker' wat langs de winkeltjes te gaan slenteren… maar ziet in haar voorpret even over het hoofd dat in Spanje ‘s middags alles ‘cerrado’ is, gesloten. Dat kwartje valt pas als wij al lang weg zijn.
Het is buitengewoon heerlijk weer. Maar als we boven komen worden we beetgepakt door een harde en frisse oceaanwind die van de andere kant van de rots waait. Daarvoor hebben we onze jassen bij ons. We kijken neer op troosteloze rotsformaties die steil en klonterig de eindeloze deinende watervlakte van de Atlantische Oceaan in lopen, met wilde schuimkoppen aan hun voeten. Ik kan me voorstellen waarom men tot de middeleeuwen toe, toen er nog geen wereldkaarten bestonden, men nog niet beter wist, dit punt beschouwde als het absolute einde van ‘de wereld’.
Behalve de vuurtoren, de Caminokilometerpaal 0,00 en een oud kruis op een rotspunt staat er ook een restaurant met een pelgrimsonderkomen. Hier klinken we met een glas gerstenat op onze geslaagde missie, waarop we tot in lengte van jaren met een gevoel van dankbaarheid zullen mogen terugzien.
Na het maken van de nodige foto’s dalen we weer af naar Gerry. Terug naar de realiteit, die uiteraard ook mooi kan zijn.
Bij terugkeer in Santiago na een lange, slaapverwekkende busreis, lopen we naar de camping en doen onderweg de noodzakelijke inkopen. Ik voel me als een vrijgezel die ‘eters’ over de vloer krijgt. Ik bereid een heerlijke pan spaghetti-à-la-papa en Frans zorgt voor een tomatensalade. En Gerry laat het zich uitstekend smaken. Ze vindt het gezellig, het campingleven. Daarna zitten we nog een uurtje samen met Chris en Nelly, die een fles wijn en een lekker stuk kaas meebrengen. We spreken af morgen met een eenvoudig pelgrimsmaal in de stad samen het einde van onze pelgrimsavontuur te vieren. Geen afscheidsfeestje, want we zullen elkaar weer snel terugzien, volgend weekend op het grote feest van Frans en Gerry.
Ik schrijf dit op dinsdagochtend, deel vóór en deels na het gezamenlijke ontbijt. De gedachten gaan naar morgen. Eindelijk weer naar huis. Deze vijf dagen tussen de intocht en het vertrek vliegen om, maar toch blijft het verlangen naar huis de boventoon voeren. Vanmiddag fiets ik met Frans naar het vliegveld, ruim tien kilometer hier vandaan, om daar te bekijken hoe alles in zijn werk behoort te gaan bij het vliegklaar maken van de bagage en de fietsen.
(Foto rechts) Wachten in mijn tent (die blauwe) totdat we naar huis gaan...
Morgenmiddag stijgen wij om half vijf op en hopen dan na een tussenlanding in Mallorca om half elf voet te zetten op Düsseldorfse bodem. Daar zullen we worden opgehaald: Frans en Gerry door zoon Peter en ik door dochter Ellen en ‘skoonzoon’ Arnold. Voor middernacht hoop ik iedereen die mij lief is, en vooral Louise, eindelijk weer in mijn armen te mogen sluiten.
Het grote avontuur zit er dan echt op. Het alledaagse leven kan weer hervat gaan worden. Met dát verschil dat bij iedere ontmoeting met familie, vrienden en bekenden een belangrijk deel van de gespreksthema’s al vast staat.
Dit is mijn laatste bijdrage vanuit den vreemde aan deze blog. Er komt een definitief einde aan deze dagelijkse, draadloze, journalistieke besogne. Dat wordt even wennen, zeker, zelfs afkicken misschien. Maar naar alle waarschijnlijkheid volgt er binnen afzienbare tijd, als alles een beetje bezonken is, alle losse puzzelstukjes weer op hun plaats gevallen zijn, toch nog een soort nabeschouwing - noem het voor mijn part ‘epiloog‘. Als definitief besluit.
Tot ziens allemaal en bedankt voor jullie support!
zondag 5 juli 2009
Reflections
Negenendertigste dag
Zondag 5 juli 2009
Santiago de Compostela (2)
Nu ik alleen op de camping verblijf heb ik alle tijd aan mezelf. Geen afspraken, geen verplichtingen, geen tijdsdruk, alleen mezelf. Het is vandaag ’domingo’, zondag, en het is typisch Galicië-weer: een egaal grijs dichtgeschoven lucht (zoals het dak van de Amsterdam Arena) en motregen. Daarom zit ik binnen, in de ‘bar’, om te beschrijven hoe de dag van gisteren verliep nadat ik het blogbericht verstuurd had.
Op de camping teruggekeerd bleken medepelgrims Albert en Lucie, met wie we samen op de foto gingen op Cruz de Ferro, ook gearriveerd. Felicitaties. Altijd mooi om ‘oude’ bekenden tegen te komen.
Vannacht was er een behoorlijk uit de hand gelopen feest ergens in de verte. Tot vijf uur tartte een popband de nachtelijke stilte. En vijf minuten nadat die dan eindelijk teruggekeerd was, dacht men de verre omgeving nog te moeten plezieren met een knallend en donderend vuurwerk… Spaanse biologische klokken lopen kennelijk niet gelijk met de onze. Voor de rest mag ik terugzien op een goede nachtrust, van half elf tot kwart voor acht.
Vanwege de regen vindt het (nog lang niet laatste) gezamenlijke ontbijt met Chris en Nelly - die donderdag pas in het vliegtuig stappen - plaats onder de luifel van de caravan van Henny en Maan (eigenlijk Emanuel), die allebei om half tien nog in nachtelijke sferen vertoeven. Een vreemde gewaarwording als je ontdekt dat je vóór je opstaan al bezoek aan de voordeur hebt zitten. Henny en Maan waren gisteravond in de stad Gerry en Frans tegengekomen, met wie ze gezellig waren gaan stappen. Ook in Santiago is de wereld klein.
Nadat Chris en Nel vertrokken zijn om naar de mis te gaan zit ik weer alleen en laat ik mijn gedachten gaan over de afgelopen weken in mijn leven. Daarover later meer.
Rond kwart voor twaalf vertrek ik ingedachtig mijn wandelvrienden Pie en Ben, die vandaag hun wandeldag hebben, naar de stad. Ik wil de show met de botafumeiro nog eens zien. Het regent pijpenstelen. Ik besluit niet mijn trimschoenen maar mijn ‘all weather shoes’ (‘Jesus-Nikes’ of open sandalen) aan te trekken. Daar loopt het overtollige water vanzelf weer uit en je voeten drogen sneller op. Tijdens de wandeling hoor ik voortdurend kamerschoten afvuren ergens in de stad. Ter ere van Jacobus? Ik moet het antwoord schuldig blijven; anderen die ik vraag ook. De hoofdingangen van kathedraal zijn hermetisch gesloten. De zijingangen worden geblokkeerd door geüniformeerde, respect inboezemende krachtpatsers die geen mens doorlaten. De zaak zit tjokvol. Domingo.
Waarom zou iemand een fietstocht van meer dan 2500 kilometer willen maken? Niets anders te doen? Gebrek aan gezond verstand? Overvloed aan tijd? Zich willen bewijzen ten opzichte van de omgeving? Religieuze motieven? Ik denk dat er voor niemand slechts één bepaalde reden is. Het zal altijd een mix zijn. Voor iedereen weer in andere opzichten.
Voor veel mensen is de Camino een belangrijke etappe tijdens hun eigen levensreis. Een etappe waarin bepaalde ervaringen verwerkt kunnen worden, afscheid genomen kan worden, van een loopbaan bijvoorbeeld, of van minder leuke ingesleten gedrags- en levenspatronen, - ‘Reflections of my life’ - om daarmee een begin te maken met een nieuwe of bijgestelde toekomst.
Santiago zelf is dan ook niet het echte doel, maar de weg erheen. Zo is het ook met het leven: het einde komt ‘vanzelf’ , het gaat er vooral om wat je‘onderweg’ doet en hoe je dat doet. In een gedicht van een pelgrim las ik het zo:
Wij naderen Santiago.
De torens verschijnen aan de einder.
Maar is dit wel het eindpunt?
Of is het een begin van nieuwe wegen
die nu voor ons liggen?
De Camino, ‘de weg’ in het Spaans, is een wonderlijke caleidoscoop van prachtige natuur, dorpen en kerken, steden, hoge bergen en diepe dalen, koude regenbuien, verzengende hitte, koele dranken, verstilde en verlaten dorpen, mensenmassa’s, terrasjes, muziek, lawaai, zwoegende, ploeterende, zwetende pelgrims, die de moed erin houden en doorgaan. De optimisten houden de anderen op de been. Zoals Chris. Alle pelgrims die elkaar ontmoeten hebben een gezamenlijke band: de Camino van Santiago. Daarin begrijpen ze elkaar.
De tocht naar Compostela is ook een reis door de geschiedenis op eigen kracht. Geen paardenkracht maar menskracht. Met een sportief aspect. Wat ben ikzelf eigenlijk geweest? Pelgrim? Toerist? Fietsende kilometervreter? Waar was het mij ook al weer om begonnen? Vrijheid, rust, bezinning, vragen, natuur en cultuur in het voetspoor van zo velen...?
En dan het met ons meeleven van de ‘thuisblijvers’, die toch op de een of andere manier met ons meefietsten, door mooi en slecht weer, soms met 'het hoofd in de wolken'… we voelden ze in onze nabijheid om ons kracht te geven om door te gaan, de moed erin te houden als het even wat moeilijker ging, uit diepe dalen te klimmen. Persoonlijk heb ik voortdurend het idee gehad dat ik geholpen werd, vooral in de eerste week, toen ik regelmatig een helpende hand van Aeolus in mijn rug voelde, en later toen ik door mijn rug ging en toch verder kon.
Zijn jullie welgemeende, door ons zeer gewaardeerde felicitaties daarom terecht? Komen jullie glorieuze loftuitingen ons ten volle toe? Of moeten we ze eigenlijk met een gepaste nederigheid in ontvangst nemen?
Immers de oude Johann Wolfgang Goethe schreef ooit al eens:
“De daad is alles waar het om gaat, de glorie is van generlei waarde.”
Oei, wat zwaar op de hand…
Morgen gaan we naar Finisterra, het meest westelijke puntje van Europa, waarvan men vroeger, tot in de late Middeleeuwen toe, dacht dat dit het einde van de wereld was. Vandaar de naam: Finis (einde) Terra (wereld).
Daarover morgen meer.
Groeten uit een koel en regenachtig Galicië.
Zondag 5 juli 2009
Santiago de Compostela (2)
Nu ik alleen op de camping verblijf heb ik alle tijd aan mezelf. Geen afspraken, geen verplichtingen, geen tijdsdruk, alleen mezelf. Het is vandaag ’domingo’, zondag, en het is typisch Galicië-weer: een egaal grijs dichtgeschoven lucht (zoals het dak van de Amsterdam Arena) en motregen. Daarom zit ik binnen, in de ‘bar’, om te beschrijven hoe de dag van gisteren verliep nadat ik het blogbericht verstuurd had.
Op de camping teruggekeerd bleken medepelgrims Albert en Lucie, met wie we samen op de foto gingen op Cruz de Ferro, ook gearriveerd. Felicitaties. Altijd mooi om ‘oude’ bekenden tegen te komen.
Vannacht was er een behoorlijk uit de hand gelopen feest ergens in de verte. Tot vijf uur tartte een popband de nachtelijke stilte. En vijf minuten nadat die dan eindelijk teruggekeerd was, dacht men de verre omgeving nog te moeten plezieren met een knallend en donderend vuurwerk… Spaanse biologische klokken lopen kennelijk niet gelijk met de onze. Voor de rest mag ik terugzien op een goede nachtrust, van half elf tot kwart voor acht.
Vanwege de regen vindt het (nog lang niet laatste) gezamenlijke ontbijt met Chris en Nelly - die donderdag pas in het vliegtuig stappen - plaats onder de luifel van de caravan van Henny en Maan (eigenlijk Emanuel), die allebei om half tien nog in nachtelijke sferen vertoeven. Een vreemde gewaarwording als je ontdekt dat je vóór je opstaan al bezoek aan de voordeur hebt zitten. Henny en Maan waren gisteravond in de stad Gerry en Frans tegengekomen, met wie ze gezellig waren gaan stappen. Ook in Santiago is de wereld klein.
Nadat Chris en Nel vertrokken zijn om naar de mis te gaan zit ik weer alleen en laat ik mijn gedachten gaan over de afgelopen weken in mijn leven. Daarover later meer.
Rond kwart voor twaalf vertrek ik ingedachtig mijn wandelvrienden Pie en Ben, die vandaag hun wandeldag hebben, naar de stad. Ik wil de show met de botafumeiro nog eens zien. Het regent pijpenstelen. Ik besluit niet mijn trimschoenen maar mijn ‘all weather shoes’ (‘Jesus-Nikes’ of open sandalen) aan te trekken. Daar loopt het overtollige water vanzelf weer uit en je voeten drogen sneller op. Tijdens de wandeling hoor ik voortdurend kamerschoten afvuren ergens in de stad. Ter ere van Jacobus? Ik moet het antwoord schuldig blijven; anderen die ik vraag ook. De hoofdingangen van kathedraal zijn hermetisch gesloten. De zijingangen worden geblokkeerd door geüniformeerde, respect inboezemende krachtpatsers die geen mens doorlaten. De zaak zit tjokvol. Domingo.
Er blijft weinig anders over dan wat rond te slenteren langs de vele marktkraampjes met sierraden en eten. En overal Keltische muziek. Als het weer begint te regenen zoeken velen een droog heenkomen onder een doorgang van romaanse gewelven, gevuld met de muziek van een doedelzakspeelster. Een schuilpartij met sfeer. Ik kon hier wel in Schotland zijn, vooral qua weer. Mensen met paraplu’s schuifelen voorbij. Zo gauw het weer droog wordt blijft de muzikante alleen over.
Als de mis uit is en het plein weer volstroomt zoek ik naar Gerry en Frans, Nelly en Chris en andere bekenden. Niets te zien. Ik krijg een hongerig gevoel. Op zoek naar iets eetbaars loop ik, mij een weg banend door de grote drukte, de eerste de beste gelegenheid binnen… en daar zitten warempel Nelly en Chris met Maan en Henny aan de koffie! Toeval? Och, kom… Gerry en Frans, die ik bel, maken vandaag een treinreisje naar de kust.
Na in een ander restaurantje een bocadillo verorberd te hebben neem ik afscheid en keer ik terug naar de camping en schrijf daar verder aan de beschouwing waaraan ik vanmorgen begonnen ben. Reflections.
Als de mis uit is en het plein weer volstroomt zoek ik naar Gerry en Frans, Nelly en Chris en andere bekenden. Niets te zien. Ik krijg een hongerig gevoel. Op zoek naar iets eetbaars loop ik, mij een weg banend door de grote drukte, de eerste de beste gelegenheid binnen… en daar zitten warempel Nelly en Chris met Maan en Henny aan de koffie! Toeval? Och, kom… Gerry en Frans, die ik bel, maken vandaag een treinreisje naar de kust.
Na in een ander restaurantje een bocadillo verorberd te hebben neem ik afscheid en keer ik terug naar de camping en schrijf daar verder aan de beschouwing waaraan ik vanmorgen begonnen ben. Reflections.
Waarom zou iemand een fietstocht van meer dan 2500 kilometer willen maken? Niets anders te doen? Gebrek aan gezond verstand? Overvloed aan tijd? Zich willen bewijzen ten opzichte van de omgeving? Religieuze motieven? Ik denk dat er voor niemand slechts één bepaalde reden is. Het zal altijd een mix zijn. Voor iedereen weer in andere opzichten.
Voor veel mensen is de Camino een belangrijke etappe tijdens hun eigen levensreis. Een etappe waarin bepaalde ervaringen verwerkt kunnen worden, afscheid genomen kan worden, van een loopbaan bijvoorbeeld, of van minder leuke ingesleten gedrags- en levenspatronen, - ‘Reflections of my life’ - om daarmee een begin te maken met een nieuwe of bijgestelde toekomst.
Santiago zelf is dan ook niet het echte doel, maar de weg erheen. Zo is het ook met het leven: het einde komt ‘vanzelf’ , het gaat er vooral om wat je‘onderweg’ doet en hoe je dat doet. In een gedicht van een pelgrim las ik het zo:
Wij naderen Santiago.
De torens verschijnen aan de einder.
Maar is dit wel het eindpunt?
Of is het een begin van nieuwe wegen
die nu voor ons liggen?
De Camino, ‘de weg’ in het Spaans, is een wonderlijke caleidoscoop van prachtige natuur, dorpen en kerken, steden, hoge bergen en diepe dalen, koude regenbuien, verzengende hitte, koele dranken, verstilde en verlaten dorpen, mensenmassa’s, terrasjes, muziek, lawaai, zwoegende, ploeterende, zwetende pelgrims, die de moed erin houden en doorgaan. De optimisten houden de anderen op de been. Zoals Chris. Alle pelgrims die elkaar ontmoeten hebben een gezamenlijke band: de Camino van Santiago. Daarin begrijpen ze elkaar.
De tocht naar Compostela is ook een reis door de geschiedenis op eigen kracht. Geen paardenkracht maar menskracht. Met een sportief aspect. Wat ben ikzelf eigenlijk geweest? Pelgrim? Toerist? Fietsende kilometervreter? Waar was het mij ook al weer om begonnen? Vrijheid, rust, bezinning, vragen, natuur en cultuur in het voetspoor van zo velen...?
Deze tocht heb ik bewust gemaakt om mijn tweede levensfase af te sluiten, opgelopen frustraties en onverwerkte teleurstellingen en verdriet van me af te gooien via een steen op Cruz de Ferro
Weer even een gedichte wijsheid:
Pelgrim zijn
is de steen, die je meezeult,
onderweg achterlaten;
en nieuwe stenen vinden
om met je leven iets moois te bouwen
Wat heb ik ervan geleerd? Wat zijn mijn persoonlijke ‘levensopbrengsten’? Welke stenen heb ik gevonden die bruikbaar zijn voor mijn verdere leven, de derde levensfase, samen met Louise? Een paar dingen zijn me duidelijk geworden, maar voor mijn gevoel nog lang niet alles. Hoe ziet dat eruit over een paar weken of maanden?
En wat doe ik met mijn haren als ik thuis kom? Ik heb ze nu lang en wild, artistiek, alternatief. Laat ik ze weer ‘terugkappen’ naar een ‘net’, maatschappelijk geaccepteerd model? Wat dat dan ook moge zijn…
Nog iets: zes weken lang was ik ‘ge-ontmedialiseerd’, had ik absoluut geen idee van het wereldnieuws, althans datgene wat door de media als zodanig gebracht wordt. Slechts enkele druppels sijpelden door: de dood van Michael Jackson, twee wedstrijden om de Intercontinentale Cup - in Spanje staat overal en altijd de tv aan - Kaká en Ronadiño naar Real… dat is het zo’n beetje. Is dit echt belangrijk? Nou…, nee. Hetgeen er thuis gebeurde was veel belangrijker voor ons. Dát was ons wereldnieuws!
Weer even een gedichte wijsheid:
Pelgrim zijn
is de steen, die je meezeult,
onderweg achterlaten;
en nieuwe stenen vinden
om met je leven iets moois te bouwen
Wat heb ik ervan geleerd? Wat zijn mijn persoonlijke ‘levensopbrengsten’? Welke stenen heb ik gevonden die bruikbaar zijn voor mijn verdere leven, de derde levensfase, samen met Louise? Een paar dingen zijn me duidelijk geworden, maar voor mijn gevoel nog lang niet alles. Hoe ziet dat eruit over een paar weken of maanden?
En wat doe ik met mijn haren als ik thuis kom? Ik heb ze nu lang en wild, artistiek, alternatief. Laat ik ze weer ‘terugkappen’ naar een ‘net’, maatschappelijk geaccepteerd model? Wat dat dan ook moge zijn…
Nog iets: zes weken lang was ik ‘ge-ontmedialiseerd’, had ik absoluut geen idee van het wereldnieuws, althans datgene wat door de media als zodanig gebracht wordt. Slechts enkele druppels sijpelden door: de dood van Michael Jackson, twee wedstrijden om de Intercontinentale Cup - in Spanje staat overal en altijd de tv aan - Kaká en Ronadiño naar Real… dat is het zo’n beetje. Is dit echt belangrijk? Nou…, nee. Hetgeen er thuis gebeurde was veel belangrijker voor ons. Dát was ons wereldnieuws!
En dan het met ons meeleven van de ‘thuisblijvers’, die toch op de een of andere manier met ons meefietsten, door mooi en slecht weer, soms met 'het hoofd in de wolken'… we voelden ze in onze nabijheid om ons kracht te geven om door te gaan, de moed erin te houden als het even wat moeilijker ging, uit diepe dalen te klimmen. Persoonlijk heb ik voortdurend het idee gehad dat ik geholpen werd, vooral in de eerste week, toen ik regelmatig een helpende hand van Aeolus in mijn rug voelde, en later toen ik door mijn rug ging en toch verder kon.
Zijn jullie welgemeende, door ons zeer gewaardeerde felicitaties daarom terecht? Komen jullie glorieuze loftuitingen ons ten volle toe? Of moeten we ze eigenlijk met een gepaste nederigheid in ontvangst nemen?
Immers de oude Johann Wolfgang Goethe schreef ooit al eens:
“De daad is alles waar het om gaat, de glorie is van generlei waarde.”
Oei, wat zwaar op de hand…
Morgen gaan we naar Finisterra, het meest westelijke puntje van Europa, waarvan men vroeger, tot in de late Middeleeuwen toe, dacht dat dit het einde van de wereld was. Vandaar de naam: Finis (einde) Terra (wereld).
Daarover morgen meer.
Groeten uit een koel en regenachtig Galicië.
zaterdag 4 juli 2009
Tot rust komen en nog veel meer…
Achtendertigste dag
Zaterdag 4 juli 2009
Santiago de Compostela
Uitslapen lukt niet zo best vanochtend op camping As Cancelas. Om tien voor zeven ben ik al wakker. Voor het eerst in een koude tent zonder Frans, die zich ongetwijfeld in een warmer nestje bevindt, drie kilometer hier vandaan. Een vreemd gevoel ook om vandaag en de dagen daarna niet meer op de fiets te hoeven.
Mijn hoofd stroomt weer vol met de indrukken van gisteren. Het ‘afdalen’ naar het enorme Praza do Obradoiro, het plein bij de kathedraal, via de hoge trappen, een act die voornamelijk noest en slechts weinig glorieus oogde… maar het toch was. Onder begeleiding van Galicische doedelzakmuziek. De emoties van het er eindelijk zijn. Een eerste gevoel van: is dit alles? Heb je daarvoor bijna 2700 kilometer gereden? Louise, die eerst niet bereikbaar was en me later opbelde toen we ergens in een van die kleine restaurantjes aan tafel gingen… eigenlijk zou ik meteen naar huis willen, in haar armen vliegen… maar ik weet dat het ‘nog lang’ niet zo ver is. Het formuleren van de eerste indrukken op de laptop in de bar van de camping, selecteren van foto’s… en als je het op de blog wil zetten… er dan achter komen dat alles verdwenen is door een stomme opslagfout! En het was zo’n prachtig verhaal… helaas pindakaas, opnieuw beginnen, terwijl iedereen op me staat te wachten om naar de stad te gaan. Frans en Gerry (die een fiets gehuurd had), Chris en Nelly met Henny en Maan, een bevriend stel, dat hen gisteren op het plein wat later verwelkomd had en met de caravan ook op deze camping staat. Dan die onvergetelijke fietstocht naar het centrum, zeven fietsers op een rijtje door het drukke verkeer, een optochtje dat zorgde voor de nodige opschudding in de stad, roepen, aanmoedigingen, duimen omhoog, ‘Olé, olé!’, ‘Buon Camino!’
We aten ergens aan een lange tafel een pelgrimsmenu en ‘doken’ daarna een van de vele kroegjes in, niet meer dan een ondergronds, rustiek, ruwstenen gangetje, waar het dringen geblazen was en waar we ons tegoed deden aan heerlijke vino tinto en daarmee de geslaagde missie vierden te midden van het drukke verbale geweld van Spanjaarden en andere nationaliteiten. Om half elf al begonnen er een paar te gapen na meer dan een maand lang rond tien uur al naar bed te hebben ‘gemoeten’. Het zou voor het eerst weer eens na twaalven worden.
Tegen half elf gaat mijn mobieltje. Frans. Of we vanochtend al naar de pelgrimsmis gaan; de gisteren aangekomen pelgrims worden voorgelezen, leuk om daarbij te zijn.
Ik besluit te voet te gaan via de oude route van de voetpelgrims door de stad, gemarkeerd met koperen schelpen in de stoepbestrating. In de voetsporen van de miljoenen die me voorgingen. Een half uur goed doorstappen. Als ik door de bijna volle kathedraal loop om een plaats te zoeken staat Gerry achter me. Ze hebben een plaats vrijgehouden. Weer zoiets: hoe vind je elkaar in zo’n enorme ruimte..? Tussen zoveel mensen. Toeval? En Duitse medepelgrim die naast me zit formuleert het als volgt: “Toeval is God die incognito mee reist.” Dat hebben we tijdens onze reis al een paar keer ondervonden. Als de nood het hoogst is, zijn de engelen nabij. Er wordt daarboven goed op ons gepast.
En dan komt het hoogtepunt, dé attractie. De ‘botafumeiro‘, het legendarische enorme wierookvat dat aan een dik touw hoog in het gewelf hangt en door een man of acht in beweging gebracht wordt. Elk heeft een dunner touw ter hand dat in een tros vastzit aan het dikke. Ze laten eerst de boel wat vieren, het vat begint te zwaaien, ze trekken de touwentros weer aan en tenslotte bereikt het vat, dat de grootte heeft van een flinke landmijn, een angstaanjagende snelheid en hoogte; het suist door de hele lengte van het dwarsschip, tot in de nok en weer terug, een lange, rokende baan als een komeet… en intussen wordt er prachtig gezongen bij triomfantelijke orgelmuziek, een uitgebalanceerde show. Als de vaart van het heilige projectiel mindert, gaat de grootste en sterkste in de baan ervan staan en brengt met een geweldige pirouette het monster weer tot bedaren brengt. Einde. Ovationeel applaus. Ik film alles van begin tot einde. Om thuis te laten zien, want voor mezelf blijft het onvergetelijk, op mijn netvlies staan. Een unieke belevenis.
Na de mis scharen we ons in de lange rij van degenen die het grote gouden beeld van Jacobus boven het altaar fysiek willen begroeten. Een trap brengt je achter de met edelstenen gesmukte kolos, die je dan mag omarmen, bedanken en wat dan ook. Eveneens heel bijzonder. Ook brengen we in de crypte een bezoek aan de stoffelijke resten van Jacobus in een schitterend versierde gouden reliekschrijn.
Ook steken we kaarsen op voor degenen die ons dat gevraagd hebben en allen die we lief hebben… nou ja, opsteken; je stopt munten in een gleuf en daarna gaan een aantal kaarsvormige lampjes een tijdje branden… het is niet anders.
Als we de kerk verlaten hebben en buiten op het bordes staan… schiet me te binnen dat we iets gemist hebben: de Portica de la Gloria. Als je de kathedraal van Santiago binnenkomt, zo heb ik op verschillende plaatsen gelezen, staat er in het midden van die ronde poort een zuil… en in die zuil is een hand uitgesleten. Niet gebeeldhouwd maar uitgesleten door de aanraking van mensen. Als je het over de eeuwigheid hebt… hoe vaak moet een hand… alle handen van al die pelgrims, die in de eeuwen sinds die zuil daar staat, zich eraan vastgegrepen hebben op het ogenblik dat ze er eindelijk waren? Daardoor ontstond die negatieve, materieloze hand waar iedereen ook zijn eigen, tijdelijke hand in kan leggen. Een hand van niets, dat is het, elke aanraking heeft het miniemste vleugje steenhard marmer meegenomen, elke naamloze hand heeft meegedaan om in die zuil een hand uit te hollen die eigenlijk miljoenen handen is… natuurlijk, daar horen de onze ook bij. Ik ga terug. Maar de Portico is afgezet wegens ‘conservatie en restauratie‘. Willen ze verdere uitslijting tegengaan? We mogen wel kijken, maar een hekwerk verhindert het aanraken. Wij kunnen ons niet voegen bij allen die de hand uitgesleten hebben, onze voorgangers… we worden een volgende generatie.
Diep onder de indruk zoeken we een restaurantje op om wat te eten en te drinken. Het is inmiddels half twee. Gerry en ik laten ons ‘bacon y huevos’ - bij ons spek en ei - uitstekend smaken. Hetzelfde geldt voor Frans die een ‘Jacobus’ bestelt.
Daarna gaan we op zoek naar het toeristenbureau voor informatie over het verpakken van de fietsen voor de vliegreis naar huis en het tijdschema van de bussen naar Finisterre, waar we maandag naar toe willen. Het is niet nodig de fietsen bij een fiestenmaker in te laten pakken. Er kunnen op het vliegveld bij de Iberiabalie veel goedkoper dozen gekocht worden om zelf de fiets ’vliegklaar’ te maken. Alvast belangrijk om te weten.
Na nog een uurtje slenteren langs allerlei bezienswaardigheden gaan we onze eigen weg. Gerry en Frans naar het hotel. Ik als voetpelgrim terug naar de camping, waar ik nu deze bijdrage voor de blog zit te tikken. In principe zorg ik vanavond zelf voor mijn potje… een goeie ‘spaghetti-à-la-papa’.
Tot zover de woorden van… juist, van mij.
Groeten uit een redelijk zonnig en niet te warm Santiago de Compostela.
En last but not least bedankt voor jullie schitterende reacties. Ze betekenen zeer veel voor ons, vooral emotioneel!!!
Nogmaals bedankt en tot ziens over een paar dagen!
Zaterdag 4 juli 2009
Santiago de Compostela
Uitslapen lukt niet zo best vanochtend op camping As Cancelas. Om tien voor zeven ben ik al wakker. Voor het eerst in een koude tent zonder Frans, die zich ongetwijfeld in een warmer nestje bevindt, drie kilometer hier vandaan. Een vreemd gevoel ook om vandaag en de dagen daarna niet meer op de fiets te hoeven.
Mijn hoofd stroomt weer vol met de indrukken van gisteren. Het ‘afdalen’ naar het enorme Praza do Obradoiro, het plein bij de kathedraal, via de hoge trappen, een act die voornamelijk noest en slechts weinig glorieus oogde… maar het toch was. Onder begeleiding van Galicische doedelzakmuziek. De emoties van het er eindelijk zijn. Een eerste gevoel van: is dit alles? Heb je daarvoor bijna 2700 kilometer gereden? Louise, die eerst niet bereikbaar was en me later opbelde toen we ergens in een van die kleine restaurantjes aan tafel gingen… eigenlijk zou ik meteen naar huis willen, in haar armen vliegen… maar ik weet dat het ‘nog lang’ niet zo ver is. Het formuleren van de eerste indrukken op de laptop in de bar van de camping, selecteren van foto’s… en als je het op de blog wil zetten… er dan achter komen dat alles verdwenen is door een stomme opslagfout! En het was zo’n prachtig verhaal… helaas pindakaas, opnieuw beginnen, terwijl iedereen op me staat te wachten om naar de stad te gaan. Frans en Gerry (die een fiets gehuurd had), Chris en Nelly met Henny en Maan, een bevriend stel, dat hen gisteren op het plein wat later verwelkomd had en met de caravan ook op deze camping staat. Dan die onvergetelijke fietstocht naar het centrum, zeven fietsers op een rijtje door het drukke verkeer, een optochtje dat zorgde voor de nodige opschudding in de stad, roepen, aanmoedigingen, duimen omhoog, ‘Olé, olé!’, ‘Buon Camino!’
We aten ergens aan een lange tafel een pelgrimsmenu en ‘doken’ daarna een van de vele kroegjes in, niet meer dan een ondergronds, rustiek, ruwstenen gangetje, waar het dringen geblazen was en waar we ons tegoed deden aan heerlijke vino tinto en daarmee de geslaagde missie vierden te midden van het drukke verbale geweld van Spanjaarden en andere nationaliteiten. Om half elf al begonnen er een paar te gapen na meer dan een maand lang rond tien uur al naar bed te hebben ‘gemoeten’. Het zou voor het eerst weer eens na twaalven worden.
Terwijl ik dit in een koele ochtend onder een blauwe hemel (Galicië…!?) zit te tikken, komt Chris aanlopen. Het is kwart voor negen. Een van de tafels van het terras wordt bestemd tot gezamenlijke ontbijttafel. Tradities moet je niet te snel afbouwen. Terwijl ik ga douchen werkt Nelly haar blog (http://chrisennelly.blogspot.com/) bij op mijn laptopje, waarmee ik hier rechtstreekse verbinding met internet heb. De berichtgeving van ‘the days after’ is de komende dagen dus gewaarborgd.
Tegen mijn tent, die ’ze’ gisteren versierd hebben met oranje ballonnen, staan de gladiolen. En naast mij een Nederlander met een caravan. Hij complimenteert me met mijn prestatie en vertelt dat hij vijf jaar geleden hetzelfde tot een goed einde gebracht heeft. Met een ‘maatje’. Die is echter enige tijd geleden overleden, kanker. Zijn as werd gisteren uitgestrooid op… Cruz de Ferro, op die berg stenen onder dat ijzeren kruis. Wát een symboliek! In de kathedraal van Santiago wordt de herdenking afgesloten… daar ben je even stil van.
Tegen mijn tent, die ’ze’ gisteren versierd hebben met oranje ballonnen, staan de gladiolen. En naast mij een Nederlander met een caravan. Hij complimenteert me met mijn prestatie en vertelt dat hij vijf jaar geleden hetzelfde tot een goed einde gebracht heeft. Met een ‘maatje’. Die is echter enige tijd geleden overleden, kanker. Zijn as werd gisteren uitgestrooid op… Cruz de Ferro, op die berg stenen onder dat ijzeren kruis. Wát een symboliek! In de kathedraal van Santiago wordt de herdenking afgesloten… daar ben je even stil van.
Tegen half elf gaat mijn mobieltje. Frans. Of we vanochtend al naar de pelgrimsmis gaan; de gisteren aangekomen pelgrims worden voorgelezen, leuk om daarbij te zijn.
Ik besluit te voet te gaan via de oude route van de voetpelgrims door de stad, gemarkeerd met koperen schelpen in de stoepbestrating. In de voetsporen van de miljoenen die me voorgingen. Een half uur goed doorstappen. Als ik door de bijna volle kathedraal loop om een plaats te zoeken staat Gerry achter me. Ze hebben een plaats vrijgehouden. Weer zoiets: hoe vind je elkaar in zo’n enorme ruimte..? Tussen zoveel mensen. Toeval? En Duitse medepelgrim die naast me zit formuleert het als volgt: “Toeval is God die incognito mee reist.” Dat hebben we tijdens onze reis al een paar keer ondervonden. Als de nood het hoogst is, zijn de engelen nabij. Er wordt daarboven goed op ons gepast.
De mis, een tien-herenmis, is een unieke belevenis. Een zustertje met een engelenstem repeteert vooraf even een paar liederen met de kerkbezoekers. Ze lijkt tevreden. “Muy bien”, zegt ze na de korte repetitie. Terwijl de priesters binnenkomen wordt er het Laudate Dominum gezongen. Ik kan uit volle borst meezingen. Bekend repertoire van ‘mijn’ kerkelijk zangkoor in Nieuwenhagen. Daarna wordt voorgelezen hoeveel pelgrims er gisteren aangekomen zijn en waar ze hun reis begonnen. In rap Spaans. Ergens in die opsomming horen we ook een onverstaanbaar aantal pelgrims uit Ollanda noemen. Wij dus. Spaanse jeugdgroepen die voor het altaar op de grond zitten, verzorgen enkele lezingen. De Camino is bij de Spaanse jeugd zeer in trek. Ze kunnen het op hun cv zetten. Dat kan later van belang zijn bij sollicitatie.
Ik vind het heel bijzonder om in deze ambiance de communie te ontvangen en daarna alles door je heen te laten gaan, inclusief emoties… en dat alles bij hemels gezang van het zustertje, gevoelig begeleid op het geweldige orgel. Kippenvel.
Ik vind het heel bijzonder om in deze ambiance de communie te ontvangen en daarna alles door je heen te laten gaan, inclusief emoties… en dat alles bij hemels gezang van het zustertje, gevoelig begeleid op het geweldige orgel. Kippenvel.
En dan komt het hoogtepunt, dé attractie. De ‘botafumeiro‘, het legendarische enorme wierookvat dat aan een dik touw hoog in het gewelf hangt en door een man of acht in beweging gebracht wordt. Elk heeft een dunner touw ter hand dat in een tros vastzit aan het dikke. Ze laten eerst de boel wat vieren, het vat begint te zwaaien, ze trekken de touwentros weer aan en tenslotte bereikt het vat, dat de grootte heeft van een flinke landmijn, een angstaanjagende snelheid en hoogte; het suist door de hele lengte van het dwarsschip, tot in de nok en weer terug, een lange, rokende baan als een komeet… en intussen wordt er prachtig gezongen bij triomfantelijke orgelmuziek, een uitgebalanceerde show. Als de vaart van het heilige projectiel mindert, gaat de grootste en sterkste in de baan ervan staan en brengt met een geweldige pirouette het monster weer tot bedaren brengt. Einde. Ovationeel applaus. Ik film alles van begin tot einde. Om thuis te laten zien, want voor mezelf blijft het onvergetelijk, op mijn netvlies staan. Een unieke belevenis.
Na de mis scharen we ons in de lange rij van degenen die het grote gouden beeld van Jacobus boven het altaar fysiek willen begroeten. Een trap brengt je achter de met edelstenen gesmukte kolos, die je dan mag omarmen, bedanken en wat dan ook. Eveneens heel bijzonder. Ook brengen we in de crypte een bezoek aan de stoffelijke resten van Jacobus in een schitterend versierde gouden reliekschrijn.
Ook steken we kaarsen op voor degenen die ons dat gevraagd hebben en allen die we lief hebben… nou ja, opsteken; je stopt munten in een gleuf en daarna gaan een aantal kaarsvormige lampjes een tijdje branden… het is niet anders.
Als we de kerk verlaten hebben en buiten op het bordes staan… schiet me te binnen dat we iets gemist hebben: de Portica de la Gloria. Als je de kathedraal van Santiago binnenkomt, zo heb ik op verschillende plaatsen gelezen, staat er in het midden van die ronde poort een zuil… en in die zuil is een hand uitgesleten. Niet gebeeldhouwd maar uitgesleten door de aanraking van mensen. Als je het over de eeuwigheid hebt… hoe vaak moet een hand… alle handen van al die pelgrims, die in de eeuwen sinds die zuil daar staat, zich eraan vastgegrepen hebben op het ogenblik dat ze er eindelijk waren? Daardoor ontstond die negatieve, materieloze hand waar iedereen ook zijn eigen, tijdelijke hand in kan leggen. Een hand van niets, dat is het, elke aanraking heeft het miniemste vleugje steenhard marmer meegenomen, elke naamloze hand heeft meegedaan om in die zuil een hand uit te hollen die eigenlijk miljoenen handen is… natuurlijk, daar horen de onze ook bij. Ik ga terug. Maar de Portico is afgezet wegens ‘conservatie en restauratie‘. Willen ze verdere uitslijting tegengaan? We mogen wel kijken, maar een hekwerk verhindert het aanraken. Wij kunnen ons niet voegen bij allen die de hand uitgesleten hebben, onze voorgangers… we worden een volgende generatie.
Diep onder de indruk zoeken we een restaurantje op om wat te eten en te drinken. Het is inmiddels half twee. Gerry en ik laten ons ‘bacon y huevos’ - bij ons spek en ei - uitstekend smaken. Hetzelfde geldt voor Frans die een ‘Jacobus’ bestelt.
Daarna gaan we op zoek naar het toeristenbureau voor informatie over het verpakken van de fietsen voor de vliegreis naar huis en het tijdschema van de bussen naar Finisterre, waar we maandag naar toe willen. Het is niet nodig de fietsen bij een fiestenmaker in te laten pakken. Er kunnen op het vliegveld bij de Iberiabalie veel goedkoper dozen gekocht worden om zelf de fiets ’vliegklaar’ te maken. Alvast belangrijk om te weten.
Na nog een uurtje slenteren langs allerlei bezienswaardigheden gaan we onze eigen weg. Gerry en Frans naar het hotel. Ik als voetpelgrim terug naar de camping, waar ik nu deze bijdrage voor de blog zit te tikken. In principe zorg ik vanavond zelf voor mijn potje… een goeie ‘spaghetti-à-la-papa’.
Tot zover de woorden van… juist, van mij.
Groeten uit een redelijk zonnig en niet te warm Santiago de Compostela.
En last but not least bedankt voor jullie schitterende reacties. Ze betekenen zeer veel voor ons, vooral emotioneel!!!
Nogmaals bedankt en tot ziens over een paar dagen!
vrijdag 3 juli 2009
‘Glorieuze intocht…’
Zevenendertigste dag
Vrijdag 3 juli 2009
Arzúa - Santiago, 55 km
Het is geweldig toeven in de prachtige albergue van Arzúa. We slapen uit tot zeven uur en ontbijten gezamenlijk in de keuken van de albegue. Tosti’s, gekookte eieren, alles erop en eraan. Mijn rug voelt een stuk slechter dan de afgelopen dagen. De pijn trekt in mijn benen. Eigenlijk had ik wat meer moeten rusten, maar vind daar de tijd maar eens voor op zo’n tocht. Je kunt Frans bezwaarlijk alleen verder laten fietsen.
Tegen half negen vertrekken we voor onze laatste dag. Opnieuw over hoge heuvels en door diepe dalen en eucalyptusbossen, die vandaag extra lekker geuren omdat het weer vochtig is. Het handelsmerk van het supergroene Galicië. De zon krijgt vandaag geen kans. De wolken hangen zwaar over de hoogste toppen. Het regent hier driemaal zoveel als in Nederland… we hoeven dus echt niet ontevreden te zijn.
De zwaarte van het traject zou gemakkelijk gekopieerd kunnen worden uit het verslag van gisteren. Maar dat past vandaag niet. Het is vandaag de Dag der Glorie, de dag van de Glorieuze Intocht bij Sint Jacob.
Tegen half een bereiken we na een lange klim door het voorstadje Arins - ik was, in de veronderstelling dat het voor vandaag laatste klim was, als eerste boven, alles gegeven - het plaatsnaambord Santiago. Wat doe je dan? Foto’s maken natuurlijk.
Je denkt dat je er bent, dat je van hieruit glorieus door de straten van de stad naar het plein van de kathedraal kunt ‘zeilen’… maar dan kom je er achter dat Santiago in verschillende opzichten lijkt op Valkenburg, met niet één maar meerdere ‘Caubergen’. De steilste, die we op moeten naar het centrum, recht toe recht aan, is geplaveid met ronde keien en in het midden een goot van grotere platte stenen, die nog enigszins befietsbaar is. Auto’s rijden omhoog en omlaag, toeterend - het zijn meestal Nederlanders die het in hun zotte hoofd halen om zoiets belachelijks te ondernemen als hier omhoog te fietsen… ik word er nerveus van, maak even plaats en kan daarna niet meer opstappen. Te steil. Zo maak ik een ‘glorieuze intocht’ als voetpelgrim… met een pijnlijke rug een zwaarbeladen fiets tegen de steilte omhoogduwend… een politieagent wordt zelfs boos omdat ik op een stukje eenrichtingsstraat tegen het verkeer in worstel… waar moet ik dán lopen?!
Als we later weer fietsen en een pleintje oversteken begint het er iets meer op te lijken. Grote groepen jongeren zorgen voor een hartverwarmende ontvangst, klappen, zingend, aanmoedigend. Een fantastisch gevoel. Maar dan… om op het plein van de kathedraal te komen lijkt niet gemakkelijk te zijn. We belanden in smalle straatjes, tussen kraampjes en volksmassa’s en zien ons tenslotte gedwongen om onze fietsen hoge trappen af te zeulen, tree voor tree… Maar zo komen we wel op het plein.
Later, als ik deze bijdrage zit te schrijven, verschijnen Gerry en Frans ten tonele. Gerry heeft een paar cadeautjes voor ons gekocht. Een soort wielertrofee (Landgraaf-Santiago, 2009) en een kunstig van draad gemaakt fietsje met reisbepakking. Mooie aandenkens aan een lange reis.
Tot zover deze eerste indrukken. Morgen meer.
Groeten uit Santiago. We zijn er!!!
Vrijdag 3 juli 2009
Arzúa - Santiago, 55 km
Het is geweldig toeven in de prachtige albergue van Arzúa. We slapen uit tot zeven uur en ontbijten gezamenlijk in de keuken van de albegue. Tosti’s, gekookte eieren, alles erop en eraan. Mijn rug voelt een stuk slechter dan de afgelopen dagen. De pijn trekt in mijn benen. Eigenlijk had ik wat meer moeten rusten, maar vind daar de tijd maar eens voor op zo’n tocht. Je kunt Frans bezwaarlijk alleen verder laten fietsen.
Tegen half negen vertrekken we voor onze laatste dag. Opnieuw over hoge heuvels en door diepe dalen en eucalyptusbossen, die vandaag extra lekker geuren omdat het weer vochtig is. Het handelsmerk van het supergroene Galicië. De zon krijgt vandaag geen kans. De wolken hangen zwaar over de hoogste toppen. Het regent hier driemaal zoveel als in Nederland… we hoeven dus echt niet ontevreden te zijn.
De zwaarte van het traject zou gemakkelijk gekopieerd kunnen worden uit het verslag van gisteren. Maar dat past vandaag niet. Het is vandaag de Dag der Glorie, de dag van de Glorieuze Intocht bij Sint Jacob.
Tegen half een bereiken we na een lange klim door het voorstadje Arins - ik was, in de veronderstelling dat het voor vandaag laatste klim was, als eerste boven, alles gegeven - het plaatsnaambord Santiago. Wat doe je dan? Foto’s maken natuurlijk.
Je denkt dat je er bent, dat je van hieruit glorieus door de straten van de stad naar het plein van de kathedraal kunt ‘zeilen’… maar dan kom je er achter dat Santiago in verschillende opzichten lijkt op Valkenburg, met niet één maar meerdere ‘Caubergen’. De steilste, die we op moeten naar het centrum, recht toe recht aan, is geplaveid met ronde keien en in het midden een goot van grotere platte stenen, die nog enigszins befietsbaar is. Auto’s rijden omhoog en omlaag, toeterend - het zijn meestal Nederlanders die het in hun zotte hoofd halen om zoiets belachelijks te ondernemen als hier omhoog te fietsen… ik word er nerveus van, maak even plaats en kan daarna niet meer opstappen. Te steil. Zo maak ik een ‘glorieuze intocht’ als voetpelgrim… met een pijnlijke rug een zwaarbeladen fiets tegen de steilte omhoogduwend… een politieagent wordt zelfs boos omdat ik op een stukje eenrichtingsstraat tegen het verkeer in worstel… waar moet ik dán lopen?!
Als we later weer fietsen en een pleintje oversteken begint het er iets meer op te lijken. Grote groepen jongeren zorgen voor een hartverwarmende ontvangst, klappen, zingend, aanmoedigend. Een fantastisch gevoel. Maar dan… om op het plein van de kathedraal te komen lijkt niet gemakkelijk te zijn. We belanden in smalle straatjes, tussen kraampjes en volksmassa’s en zien ons tenslotte gedwongen om onze fietsen hoge trappen af te zeulen, tree voor tree… Maar zo komen we wel op het plein.
Gerry staat in het midden op de uitkijk. Zou gauw ze ons blikt ontvouwt ze een zelfgemaakt spandoekje met de tekst ‘Frans / WELKOM / May’ en rent naar haar ‘sjat’ toe. Omhelzing, aandoenlijk. Ook ik kom aan de beurt, evenals Chris en Nelly. We krijgen gladiolen… gek, ik heb eigenlijk niet het idee iets gepresteerd te hebben in de sportieve orde van ‘de dood of de gladiolen’, maar toch word ik emotioneel… ‘griên-iêzer’… als ik Louise wil bellen wordt er niet opgenomen… ‘griên-iêzer’…
Omdat we eerst een stempel ons ‘compostelanum’ willen krijgen, gaan we naar het pelgrimskantoor. Daar staat echter een lange rij. We voelen er niets voor om er een uur of langer in te staan en geven de voorkeur aan een hapje eten en het beklinken van onze aankomst… onze ‘glorieuze aankomst’… Die ‘diploma-uitreiking’ kan later ook nog.
Een uurtje later blijkt de rij geslonken tot enkele personen. De juffrouw die mij achter de balie te woord staat heeft er kennelijk niet zoveel zin in en kriebelt mijn namen slordig op de akte, bepaald niet gekalligrafeerd. Dat van Frans ziet er wel mooi verzorgd uit.
Aangezien Frans bij Gerry in de stad blijft fiets ik met Nelly en Chris naar de camping. Door de motregen. Galicië…
Een uurtje later blijkt de rij geslonken tot enkele personen. De juffrouw die mij achter de balie te woord staat heeft er kennelijk niet zoveel zin in en kriebelt mijn namen slordig op de akte, bepaald niet gekalligrafeerd. Dat van Frans ziet er wel mooi verzorgd uit.
Aangezien Frans bij Gerry in de stad blijft fiets ik met Nelly en Chris naar de camping. Door de motregen. Galicië…
Later, als ik deze bijdrage zit te schrijven, verschijnen Gerry en Frans ten tonele. Gerry heeft een paar cadeautjes voor ons gekocht. Een soort wielertrofee (Landgraaf-Santiago, 2009) en een kunstig van draad gemaakt fietsje met reisbepakking. Mooie aandenkens aan een lange reis.
Tot zover deze eerste indrukken. Morgen meer.
Groeten uit Santiago. We zijn er!!!
donderdag 2 juli 2009
Toeval bestaat niet
Zesendertigste dag
Donderdag 2 juli 2009
Portomarin - Arzúa, 61 km
We verlaten de geweldige albergue van Portomarin om kwart over acht na een gezellig gezamenlijk ontbijt. Eerst eventjes omlaag naar de brug en dan begint een klim van 12 kilometer van 350 naar 720 meter. Meteen een tijdje 10 procent omhoog en daarna ietsjes minder - maar niet veel. We zitten nog steeds in de bergen, een landschap waarbij de Ardennen verbleken. Steil! Ze kijken hier niet op een procentje.
Na vier kilometer passeren we - eigenlijk ík alleen, want Frans is al een eind vooruit - de eerste horreo, zo’n typisch Galicisch droogschuurtje voor zaaigoed op kunstig bewerkte poten om ratten en muizen geen kans te geven. Even afstappen om een foto te maken. Dan weer verder. Ik heb het niet vandaag, het loopt niet. Na een uur afzien staat er pas 7 kilometer op de teller. Het is echt zwaar. Waarschuwingen van mensen die hier ooit gefietst hebben zijn terecht. Denk niet dat je hier zomaar dagetappes van 80 of 90 kilometer kunt maken…
Als ik na ruim acht kilometer omkijk schrik ik en snap ik pas waarom het niet loopt. Achter me ligt een geweldige diepte. Heb ik dát allemaal omhoog gereden?! Ben ik uit dát dal geklommen, zo steil omhoog? Ik krijg meteen weer meer vertrouwen in eigen kunnen. Galicië, je denkt dat je er bijna bent, even lekker kunt uitbollen naar het einddoel. Vergeet het maar. Frans heeft boven lang op me moeten wachten in een zachte motregen... We zijn immers in Galicië.
Het is druk op de weg. Veel pelgrims te voet. In de smalle straatjes van Ligonde, na 16 kilometer moet je voortdurend je komst aankondigen om langs te kunnen: “Buenos dias, buon Camino”.
Op een stijl klimmetje staat Chris, die met Nelly een kwartiertje eerder vertrokken is, met de camera klaar om ons noeste klimmen vast te leggen. We drinken koffie bij een boerderijtje (2 uur gereden op 16 kilometer…) en rijden samen verder.
Rond het middaguur eten we op een picknickplaatsje langs de drukke weg naar Melide. Het blijft zwaar. Ik heb het gevoel na 34 kilometer al genoeg arbeid verricht te hebben voor de hele dag. Maar Arzúa is nog ruim 20 kilometer verder. We rijden verder door eucalyptusbossen, heerlijk van geur. Opnieuw over hoge klimmen en door diepe dalen.
Rond twee uur naderen we Arzúa via een lange steile klim over een rechte weg. In de verte zien we Frans voor ons rijden als absolute koploper.
“Het paard ruikt de stal”, merkt Chris op, met wie ik de rode lantaarn deel. Zou Gerry vanuit Santiago naar Arzúa komen? Ik weet het bijna zeker. Als Gerry iets wil dan lukt het haar ook. En de drive van de liefde doet de rest. En jawel hoor, als we boven komen staat ze er. Met de bus uit Santiago gekomen en meteen ‘on the right spot‘. Hoe kon ze nou weten dat we de stad via deze weg zouden binnenkomen?! Dat ze ‘toevallig’ op deze plek zou moeten staan om haar Frans naar zich toe te zien zwoegen? Toeval bestaat niet. Er zijn meer dingen tussen hemel en aarde dan we kunnen bevroeden…
Zo zijn ze zelfs twee dagen eerder al met elkaar verenigd dan gepland.
Terwijl Gerry en Frans op een terras hun hereniging beklinken, rijden Chris, Nelly en ik richting camping, die drie kilometer oostwaarts zou liggen. We komen erachter dat we daarvoor weer terug dat vreselijke dal in moeten waar we met zoveel moeite uit geklommen zijn. We keren terug naar de stad en besluiten een albergue te nemen.
Er is ruime keus. Vanaf het terras, waar we aan een ‘grande cerveza’ zitten, en waar Gerry ons een Santiago-T-shirt voor morgen cadeau doet, gaan de vrouwen er een paar inspecteren.
De keuze valt op de nieuwste: Albergue Turistico Santiago Apostel. Was die van Portomarin super, deze is werkelijk superdesuperdeluxe. Alles erop en eraan. En gelikt. Je kunt er van de marmeren vloer eten. Verschillende etages, mooie slaapzalen met prima bedden, aparte douches en wc’s per slaapzaal, zitkamer, keuken, internet per etage, wasmachines en drogers.
Kortom: hier is over nagedacht. Voor 9 euro per persoon kunnen we hier terecht. Een prima uitgangsbasis voor de laatste, glorieuze dag van morgen.
Dan zit het er op. Hoe zullen we ons dan voelen..?
Groeten uit Arzua, de poort van Sint Jacob...
Donderdag 2 juli 2009
Portomarin - Arzúa, 61 km
We verlaten de geweldige albergue van Portomarin om kwart over acht na een gezellig gezamenlijk ontbijt. Eerst eventjes omlaag naar de brug en dan begint een klim van 12 kilometer van 350 naar 720 meter. Meteen een tijdje 10 procent omhoog en daarna ietsjes minder - maar niet veel. We zitten nog steeds in de bergen, een landschap waarbij de Ardennen verbleken. Steil! Ze kijken hier niet op een procentje.
Na vier kilometer passeren we - eigenlijk ík alleen, want Frans is al een eind vooruit - de eerste horreo, zo’n typisch Galicisch droogschuurtje voor zaaigoed op kunstig bewerkte poten om ratten en muizen geen kans te geven. Even afstappen om een foto te maken. Dan weer verder. Ik heb het niet vandaag, het loopt niet. Na een uur afzien staat er pas 7 kilometer op de teller. Het is echt zwaar. Waarschuwingen van mensen die hier ooit gefietst hebben zijn terecht. Denk niet dat je hier zomaar dagetappes van 80 of 90 kilometer kunt maken…
Als ik na ruim acht kilometer omkijk schrik ik en snap ik pas waarom het niet loopt. Achter me ligt een geweldige diepte. Heb ik dát allemaal omhoog gereden?! Ben ik uit dát dal geklommen, zo steil omhoog? Ik krijg meteen weer meer vertrouwen in eigen kunnen. Galicië, je denkt dat je er bijna bent, even lekker kunt uitbollen naar het einddoel. Vergeet het maar. Frans heeft boven lang op me moeten wachten in een zachte motregen... We zijn immers in Galicië.
Het is druk op de weg. Veel pelgrims te voet. In de smalle straatjes van Ligonde, na 16 kilometer moet je voortdurend je komst aankondigen om langs te kunnen: “Buenos dias, buon Camino”.
Op een stijl klimmetje staat Chris, die met Nelly een kwartiertje eerder vertrokken is, met de camera klaar om ons noeste klimmen vast te leggen. We drinken koffie bij een boerderijtje (2 uur gereden op 16 kilometer…) en rijden samen verder.
Rond het middaguur eten we op een picknickplaatsje langs de drukke weg naar Melide. Het blijft zwaar. Ik heb het gevoel na 34 kilometer al genoeg arbeid verricht te hebben voor de hele dag. Maar Arzúa is nog ruim 20 kilometer verder. We rijden verder door eucalyptusbossen, heerlijk van geur. Opnieuw over hoge klimmen en door diepe dalen.
Rond twee uur naderen we Arzúa via een lange steile klim over een rechte weg. In de verte zien we Frans voor ons rijden als absolute koploper.
“Het paard ruikt de stal”, merkt Chris op, met wie ik de rode lantaarn deel. Zou Gerry vanuit Santiago naar Arzúa komen? Ik weet het bijna zeker. Als Gerry iets wil dan lukt het haar ook. En de drive van de liefde doet de rest. En jawel hoor, als we boven komen staat ze er. Met de bus uit Santiago gekomen en meteen ‘on the right spot‘. Hoe kon ze nou weten dat we de stad via deze weg zouden binnenkomen?! Dat ze ‘toevallig’ op deze plek zou moeten staan om haar Frans naar zich toe te zien zwoegen? Toeval bestaat niet. Er zijn meer dingen tussen hemel en aarde dan we kunnen bevroeden…
Zo zijn ze zelfs twee dagen eerder al met elkaar verenigd dan gepland.
Terwijl Gerry en Frans op een terras hun hereniging beklinken, rijden Chris, Nelly en ik richting camping, die drie kilometer oostwaarts zou liggen. We komen erachter dat we daarvoor weer terug dat vreselijke dal in moeten waar we met zoveel moeite uit geklommen zijn. We keren terug naar de stad en besluiten een albergue te nemen.
Er is ruime keus. Vanaf het terras, waar we aan een ‘grande cerveza’ zitten, en waar Gerry ons een Santiago-T-shirt voor morgen cadeau doet, gaan de vrouwen er een paar inspecteren.
De keuze valt op de nieuwste: Albergue Turistico Santiago Apostel. Was die van Portomarin super, deze is werkelijk superdesuperdeluxe. Alles erop en eraan. En gelikt. Je kunt er van de marmeren vloer eten. Verschillende etages, mooie slaapzalen met prima bedden, aparte douches en wc’s per slaapzaal, zitkamer, keuken, internet per etage, wasmachines en drogers.
Kortom: hier is over nagedacht. Voor 9 euro per persoon kunnen we hier terecht. Een prima uitgangsbasis voor de laatste, glorieuze dag van morgen.
Dan zit het er op. Hoe zullen we ons dan voelen..?
Groeten uit Arzua, de poort van Sint Jacob...
woensdag 1 juli 2009
… met je hoofd in de wolken…
Vijfendertigste dag
Woensdag 1 juli 2009
Vega de Valcarce – Portomarin, 86 km
Woensdag 1 juli 2009
Vega de Valcarce – Portomarin, 86 km
Na een goede nachtrust word ik pijnvrij wakker. Ik voel mijn rug niet meer, kan probleemloos inpakken en mijn fiets optuigen. Totdat… ik in een moment van onachtzaamheid mijn sokken staande wil aantrekken… jawel hoor, ook vandaag wordt het weer een ouwe-mannetjesdag.
De dag begint met een klim van 17 kilometer aan 6 tot 10 procent over de toppen met de mooie namen Do Cebreiro (1300 meter) en Alto de Pojo (1336 meter). De klimmen worden gemaakt in gezelschap van wolken vliegen die volijverig belust op het zweet des aanschijn met je meevliegen en overal landen… dit klimtempo weten ze probleemloos te volgen.
De dag begint met een klim van 17 kilometer aan 6 tot 10 procent over de toppen met de mooie namen Do Cebreiro (1300 meter) en Alto de Pojo (1336 meter). De klimmen worden gemaakt in gezelschap van wolken vliegen die volijverig belust op het zweet des aanschijn met je meevliegen en overal landen… dit klimtempo weten ze probleemloos te volgen.
Maar anderzijds blijf je genieten van de schitterendste panorama’s, waarin wolkenformaties het beeld voortdurend laten veranderen. Fascinerend. Frans is geweldig in vorm. De eerste 12 kilometer - waarna hij ‘even’ op mij wacht - legt hij af in een gemiddelde van tegen de 12 per uur. Ikzelf ben ontzettend trots op 9 per uur. De laatste vier kilometer zakt het echter aanzienlijk omdat het stijgingspercentage voortdurend rond de 9 à 10 blijft schommelen. Dan begin ik te ‘breken’, maar omhoog lopen komt in mijn vocabulaire niet voor. De afgelopen 2300 kilometer hebben gezorgd voor een zeer behoorlijke conditie. Maar niettemin valt het niet mee. Chris Cornelisse (die we de afgelopen dagen regelmatig zien met eega Nel) - we hebben gisteravond samen gegeten - formuleert het wijsgerig als volgt: "Het pad van een pelgrim gaat niet over rozen, maar door diepe dalen en over hoge bergen, met zijn hoofd in de wolken…" En zo is het maar net. Want de laatste kilometer moet in een dichte mist geklommen worden. In de wolken...
Na de Alto de Pojo gaat het omlaag naar het Galicische heuvelland. Jongens, wát een afdaling. Over een brede weg met nauwelijks verkeer gaat het 12 kilometer in vliegende vaart naar beneden. Deze afdaling naar diepe dalen wordt een van de hoogtepunten van deze tocht.
Na de Alto de Pojo gaat het omlaag naar het Galicische heuvelland. Jongens, wát een afdaling. Over een brede weg met nauwelijks verkeer gaat het 12 kilometer in vliegende vaart naar beneden. Deze afdaling naar diepe dalen wordt een van de hoogtepunten van deze tocht.
Als we in het dal beland zijn, in de plaats Tricastela, eten we een vette bodadillo. Er is voor vandaag nog genoeg voor de boeg. Galicië, het groene, Ierland-achtige deel van Spanje - met de doedelzak als belangrijkste muziekinstrument - is dan wel beduidend lager gelegen, maar het heuvelachtige landschap zorgt voor een onophoudelijke opeenvolging van klimmen en dalen. Vooral bij deze temperaturen - het kwik beweegt zich weer snel richting 30 graden en hoger - is er bepaald geen sprake van een plezierritje.
Op het terras in Tricastela verneemt Frans dat Gerry intussen is aangekomen, hetgeen niets te maken heeft met ongewenste gewichtstoename, maar met het feit dat ze voet heeft gezet op Spaanse bodem. Ze zijn weer - zij het op afstand - verenigd met elkaar.
We passeren in het verdere verloop van de dag plaatsen als Samos - met dat geweldige klooster - en Sarria, waar we na 62 kilometer op het einde van de lange rechte winkelstraat op een terrasje een koel drankje nemen. Het is half twee en volgens een lichtkrant intussen 31 graden. Voor onze voeten zien we op de stoep mooie mozaïeken van Jakobsschelpen. Een wegwijzer tegenover ons meldt dat het nog 24 kilometer is naar Portomarin, het geplande eindpunt voor vandaag. Chris en Nel, die ergens eerder een terrasje gepikt hadden, rijden langs. Later halen we hen weer in om samen naar Portomarin te rijden. In totaal 86 kilometer, onder deze omstandigheden min of meer een monsterrit.
Portomarin is vrij nieuw. De plaats lag van oudsher in een diep rivierdal, maar toen de overheid in de jaren zestig besloot om er een stuwdam te bouwen, verdween het dorp onder water. De belangrijkste gebouwen werden steen voor steen afgebroken en hoger op de oever weer opnieuw opgebouwd. De rest van de bevolking bouwde nieuwe huizen. We zien hier dus weinig van historische aard. Ook de albergue, waar we uiteindelijk belanden, is nieuw. Nóg nieuwer. Gloednieuw zelfs, modern, op het steriele af. Geweldige slaapzalen vol bedden, uitstekende sanitaire voorzieningen - heel wat anders dan gisteren. Én er is internetvoorziening! Na de installatie nemen we een lekker pils op een terras waarna ik aan dit verhaal begin.`s Avonds eten we samen in een restaurantje waar ee gitar aan de muur hangt die ´toevallig´ in mijn handen verzeild raakt, zodat het nog eens extra gezellig wordt. Ik moet mij haasten om voor elf uur terug te zijn in de albergue. Na elf uur is het ´rien ne va plus´...
Nog 106 kilometer scheiden ons van Santiago. Nog twee dagritten, 56 en 50 kilometer, dan zit het erop. Met een dag voorsprong op ons tijdschema. Er wacht nog veel klimwerk, maar niet meer zo’n lange dagetappes als vandaag en de afgelopen dagen.
Groeten uit een bloedheet Portomarin aan de oevers van een enorm stuwmeer waar we op uitkijken.
Op het terras in Tricastela verneemt Frans dat Gerry intussen is aangekomen, hetgeen niets te maken heeft met ongewenste gewichtstoename, maar met het feit dat ze voet heeft gezet op Spaanse bodem. Ze zijn weer - zij het op afstand - verenigd met elkaar.
We passeren in het verdere verloop van de dag plaatsen als Samos - met dat geweldige klooster - en Sarria, waar we na 62 kilometer op het einde van de lange rechte winkelstraat op een terrasje een koel drankje nemen. Het is half twee en volgens een lichtkrant intussen 31 graden. Voor onze voeten zien we op de stoep mooie mozaïeken van Jakobsschelpen. Een wegwijzer tegenover ons meldt dat het nog 24 kilometer is naar Portomarin, het geplande eindpunt voor vandaag. Chris en Nel, die ergens eerder een terrasje gepikt hadden, rijden langs. Later halen we hen weer in om samen naar Portomarin te rijden. In totaal 86 kilometer, onder deze omstandigheden min of meer een monsterrit.
Portomarin is vrij nieuw. De plaats lag van oudsher in een diep rivierdal, maar toen de overheid in de jaren zestig besloot om er een stuwdam te bouwen, verdween het dorp onder water. De belangrijkste gebouwen werden steen voor steen afgebroken en hoger op de oever weer opnieuw opgebouwd. De rest van de bevolking bouwde nieuwe huizen. We zien hier dus weinig van historische aard. Ook de albergue, waar we uiteindelijk belanden, is nieuw. Nóg nieuwer. Gloednieuw zelfs, modern, op het steriele af. Geweldige slaapzalen vol bedden, uitstekende sanitaire voorzieningen - heel wat anders dan gisteren. Én er is internetvoorziening! Na de installatie nemen we een lekker pils op een terras waarna ik aan dit verhaal begin.`s Avonds eten we samen in een restaurantje waar ee gitar aan de muur hangt die ´toevallig´ in mijn handen verzeild raakt, zodat het nog eens extra gezellig wordt. Ik moet mij haasten om voor elf uur terug te zijn in de albergue. Na elf uur is het ´rien ne va plus´...
Nog 106 kilometer scheiden ons van Santiago. Nog twee dagritten, 56 en 50 kilometer, dan zit het erop. Met een dag voorsprong op ons tijdschema. Er wacht nog veel klimwerk, maar niet meer zo’n lange dagetappes als vandaag en de afgelopen dagen.
Groeten uit een bloedheet Portomarin aan de oevers van een enorm stuwmeer waar we op uitkijken.
dinsdag 30 juni 2009
Cruz de Ferro, hoogte- of dieptepunt..?
(Dit verslag is niet gemaakt op mijn laptop maar rechtstreeks ingetikt omdat de albergue waar we nu zijn geen wifi heeft noch de mogelijkheid een USB-stick te gebruiken. Dus ook geen foto´s... dit is overigens de tweede keer omdat bij het ´bijgooien´ van de volgende euro de computer opnieuw opstartte en alles verloren was... Later op de avond heb ik het afgemaakt.)
Vierendertigste dag
dinsdag 30 juni 2009
Rabanal - Vega de Valcarce, 76 km.
Het torenklokje van het roestbruine bergdorp Rabanal slaat zes met een geluid alsof de tijd aangegeven wordt door een monnik die met een pollepel op een geëmailleerde kookpan mept, zonder enige vorm van nagalm. Ook om half zeven en zeven uur zie ik die plaatselijke kloosterling weer voor me.
Om kwart over acht vertrekken we voor de etappe ´over het dak van de Camino´, Cruz de Ferro, een top van iets meer dan 1500 meter. De eerste kilometer vanuit het dorp leidt andermaal over een keienpad. En dan gebeurt het. In een poging om een puntige steen te vermijden stuur ik in een gat en kom nogal onorthedox in mijn zadel terecht. Ik voel het meteen. Het is goed mis in het onderste deel van mijn rug. Gekantelde lumbale wervel. Uit ervaring weet ik dat je daar dagenlang ´plezier´ van kunt hebben. Fietsen gaat nog wel, zij het dat je minder kracht kunt zetten, maar op- en afstappen ontaardt in een act die onmiddellijke opname in een bejaardentehuis tot de mogelijkheden laat behoren.
Zo kom ik als een gebroken man op de top. Afstappen (-kruipen) en plat in het gras liggend beginne aan oefeningen is het eerste wat ik doe. Ik had me mijn aankomst op dit hoog(s)tepunt in mijn dromen enigszins anders voorgesteld...
Cruz de Ferro, Spaan voor ijzeren kruis, is de plaats waar iedere pelgrim een symbolische steen gooit op een berg die steeds hoger wordt. Op de top daarvan staat een lange paal met een ijzeren kruis erop. Door het deponeren van je steen op de berg gooi je een levenslast van je af. Frustraties en onverwerkt verdriet; deze woorden staan op mijn steen. Een belangrijk moment met impact om dit hier achter te laten.
We maken foto´s met drie ´teams´ die elkaar gisteren in Rabanal ontmoet hebben: de echtparen Chris en Nel en Albert en Lucie, nadat we elkaar op de top opgewacht hebben. Daarna rijdt iedereen weer op eigen tempo (en vermogen) verder.
Na Cruz de Ferro volgt een steile afdaling van 20 kilometer over een hobbelige weg; niet van gevaar ontbloot dus. Beneden in Ponferrada aangekomen, waar het al 31 graden is, heb ik bijna kramp in mijn vingers van het remmen. Onderweg worden we voorbijgereden door een aantal ´zoetwaterpelgrims´, jonge mensen op racefietsen met een schelpje op hun zadeltasje... ja, zo kan ik ´t ook.
In Villafranca eten we een lekkere spaghetti, waarbij we andermaal worden ´betrapt´ door Chris en Nel. De laatste 17 kilometer gaan door het diepe dal van de Rio Valcarce valsplat omhoog naar Vega de Valcarce, een dorp aan de voet van de klim naar Cebreiro, ruim 700 meter hoger. Dat wacht ons morgen.
We slapen in een ´Refugio Municipal´, te bereiken via een klimmetje van 25 procent! Een uiterst eenvoudig onderkomen met twee grote, stampvolle slaapzalen en slechts twee wc´s en evenveel douches. Da´s dringen.
En ´s avonds krijgen we en passant samen met de ´Plo´ers´ van de plaatselijke pastoor de pelgrimszegen in de kerk. In het Spaans. Nauwelijks te verstaan dus. Maar we vertrouwen de man dat hij alles correct voltrokken heeft. Voor de komende dagen zit het dus ook weer snor.
Van Vega is het nog zo´n 190 kilometer naar ons einddoel. Morgen drie hoge en pittige klimmen. We zien wel hoever we komen.
Groetjes uit het warme Vega de Valcarce.
Vierendertigste dag
dinsdag 30 juni 2009
Rabanal - Vega de Valcarce, 76 km.
Het torenklokje van het roestbruine bergdorp Rabanal slaat zes met een geluid alsof de tijd aangegeven wordt door een monnik die met een pollepel op een geëmailleerde kookpan mept, zonder enige vorm van nagalm. Ook om half zeven en zeven uur zie ik die plaatselijke kloosterling weer voor me.
Om kwart over acht vertrekken we voor de etappe ´over het dak van de Camino´, Cruz de Ferro, een top van iets meer dan 1500 meter. De eerste kilometer vanuit het dorp leidt andermaal over een keienpad. En dan gebeurt het. In een poging om een puntige steen te vermijden stuur ik in een gat en kom nogal onorthedox in mijn zadel terecht. Ik voel het meteen. Het is goed mis in het onderste deel van mijn rug. Gekantelde lumbale wervel. Uit ervaring weet ik dat je daar dagenlang ´plezier´ van kunt hebben. Fietsen gaat nog wel, zij het dat je minder kracht kunt zetten, maar op- en afstappen ontaardt in een act die onmiddellijke opname in een bejaardentehuis tot de mogelijkheden laat behoren.
Zo kom ik als een gebroken man op de top. Afstappen (-kruipen) en plat in het gras liggend beginne aan oefeningen is het eerste wat ik doe. Ik had me mijn aankomst op dit hoog(s)tepunt in mijn dromen enigszins anders voorgesteld...
Cruz de Ferro, Spaan voor ijzeren kruis, is de plaats waar iedere pelgrim een symbolische steen gooit op een berg die steeds hoger wordt. Op de top daarvan staat een lange paal met een ijzeren kruis erop. Door het deponeren van je steen op de berg gooi je een levenslast van je af. Frustraties en onverwerkt verdriet; deze woorden staan op mijn steen. Een belangrijk moment met impact om dit hier achter te laten.
We maken foto´s met drie ´teams´ die elkaar gisteren in Rabanal ontmoet hebben: de echtparen Chris en Nel en Albert en Lucie, nadat we elkaar op de top opgewacht hebben. Daarna rijdt iedereen weer op eigen tempo (en vermogen) verder.
Na Cruz de Ferro volgt een steile afdaling van 20 kilometer over een hobbelige weg; niet van gevaar ontbloot dus. Beneden in Ponferrada aangekomen, waar het al 31 graden is, heb ik bijna kramp in mijn vingers van het remmen. Onderweg worden we voorbijgereden door een aantal ´zoetwaterpelgrims´, jonge mensen op racefietsen met een schelpje op hun zadeltasje... ja, zo kan ik ´t ook.
In Villafranca eten we een lekkere spaghetti, waarbij we andermaal worden ´betrapt´ door Chris en Nel. De laatste 17 kilometer gaan door het diepe dal van de Rio Valcarce valsplat omhoog naar Vega de Valcarce, een dorp aan de voet van de klim naar Cebreiro, ruim 700 meter hoger. Dat wacht ons morgen.
We slapen in een ´Refugio Municipal´, te bereiken via een klimmetje van 25 procent! Een uiterst eenvoudig onderkomen met twee grote, stampvolle slaapzalen en slechts twee wc´s en evenveel douches. Da´s dringen.
En ´s avonds krijgen we en passant samen met de ´Plo´ers´ van de plaatselijke pastoor de pelgrimszegen in de kerk. In het Spaans. Nauwelijks te verstaan dus. Maar we vertrouwen de man dat hij alles correct voltrokken heeft. Voor de komende dagen zit het dus ook weer snor.
Van Vega is het nog zo´n 190 kilometer naar ons einddoel. Morgen drie hoge en pittige klimmen. We zien wel hoever we komen.
Groetjes uit het warme Vega de Valcarce.
maandag 29 juni 2009
‘Keiharde’ verrassingen op de Camino
Vierendertigste dag
Maandag 29 juni 2009
León – Rabanal del Camino, 78 km
Als betreft het een Le Mansstart, zo staan ‘s morgens vroeg een aanzienlijk aantal fietsers hun tweewielige pakezels op te tuigen op het pleintje bij de albergue. Chris en Nelly, die nog niet ontbeten hebben, zijn als eerste weg. Wij pas een kwartier later. Kwart voor acht. De goede nachtrust - we sliepen met ons tweeën heerlijk alleen op een kamer - zorgt ervoor dat de vaart er vanaf het begin lekker in zit. Af en toe een afdalinkje gevolgd door een klimmetje van vijfhonderd meter om weer uit het (droge) rivierdal te komen, maar meestal genieten we van een landschap zo vlak als Friesland. Aan dat genieten komt abrupt verandering na Villar de Mazerife, waarover later meer. Dit dorp binnenrijdend zien we weer die typische onderaardse woningen, langgerekte heuvels met een deur aan het uiteinde en een schoorsteen ergens in het midden. Wonderlijk. Maar koel in de zomer en warm in de winter. De kerk is een pronkstuk van eenvoud, in elkaar geflanst uit ronde keien en leem. Een godswonder dat ze al zo lang staat. Maar ja, het is een huis Gods.
Daarna komt de beproeving van de dag - je kunt het ook een ‘keiharde’ verrassing noemen - in de vorm van meer dan zes kilometer ongekend ruwe kiezelweg met dikke keien, half ingereden en half losliggend en beukend en tinkelend tegen de velgen. Een ongelooflijk gehobbeld van de ene steen op de andere. Onvoorstelbaar gewoon. Ik verdenk de Spanjaarden ervan dit traject te cultiveren als een cultureel equivalent voor de Hel van Het Noorden tussen Parijs en Roubaix. Als een plaatselijke attractie zogezegd. Alleen is dit veel gevaarlijker voor je materiaal. Je begint te bidden tot Sint Jacob en alle heiligen en beschermengelen om ervoor te zorgen dat alles heel blijft. Dit traject kost ons meer dan drie kwartier, heel langzaam en behoedzaam manoeuvrerend, de minst slechte stukken opziekend. Een ware, onvergetelijke beproeving, die nu eenmaal bij een pelgrimstocht schijnt te horen. Dat we later na Hospital de Órbigo nog een toegift van twee kilometer krijgen, is te wijten aan een navigatiefout mijnerzijds. Maar dit terzijde.
In het al genoemde Hospital de Órbigo, met zijn beroemde lange brug van Romeinse oorsprong over de Rio Órbigo, doet Frans enkele boodschappen en halen we een stempel in een klein winkeltje. Daarna eten we op een prachtig gelegen terras met uitzicht op de werkelijk unieke brug een vette, warme ‘bocadillo quieso‘. Deze strategische plek maakt het mogelijk om getuige te zijn van de aankomst van Chris en Nelly, hobbelend over het keienwegdek van de brug; allesbehalve ‘keigaaf’ om de befietsen. Het is inmiddels elf uur. Na enige tijd rijden wij weer verder. We zullen elkaar terugzien op de volgende camping. We hadden inmiddels afgesproken niet in Astorga te blijven maar twintig kilometer verder te fitsen tot Rabanal, zes kilometer onder de top van de vermaarde Cruz de Ferro, het hoogste punt van de Camino.
Even na half één rijden we Astorga binnen, een oude stad waar imposante resten van stadsmuren getuigen van een heroïek verleden en waar drie pelgrimswegen samenkomen; ook de ‘Zilveren Weg’ vanuit Sevilla voegt zich hier bij de Camino Francés. Als we aan de voet van de steile helling naar de binnenstad staan - we hadden de afslag gemist - worden we ongevraagd door een oud vrouwke op de hoogte gesteld van het feit dat we er ook via een andere weg kunnen komen en aanzienlijk minder steil. Zo zitten we even later aanzienlijk frisser aan een fris glaasje op een terras in het zicht van het prachtige barokke stadhuis. Daarna zien we nog het bijzondere voormalige bisschoppelijke paleis van Gaudí en de kathedraal, een mengelmoes van gotische en barokke bouwkunst. Aangezien het ‘lunes’ is (Spaans voor Maandag), is die gesloten. Daarom moeten we ons tevreden stellen met de beschrijving die Cees Nooteboom eraan wijdde:
“… alweer zo’n monoliet, zo’n triomfalistische mastodont, die in een veel te kleine plaats is neergestort door een geweld waarvan wij de portee niet meer begrijpen. Soms is het ook nauwelijks te verdragen, al die zwaarte, gepantserd, een beetje kwaadaardig, voorwereldlijke monsters die op hun dood wachten. Ik kan het natuurlijk toch weer niet laten en ga naar binnen in dat versteende woud van zuilen die zonder kapitelen omhoogsuizen, de gewelven in.”
Dat interieur hebben we dus niet met eigen ogen mogen aanschouwen als gevolg van de Spaanse lunes. Zonde.
Na Astorga verandert het landschap radicaal. We fietsen de Montes de León in, richting Cruz de Ferro. Een klim van 20 kilometer. Een goed idee om er vandaag alvast aan te beginnen en morgenochtend de klim te voltooien.
Maandag 29 juni 2009
León – Rabanal del Camino, 78 km
Als betreft het een Le Mansstart, zo staan ‘s morgens vroeg een aanzienlijk aantal fietsers hun tweewielige pakezels op te tuigen op het pleintje bij de albergue. Chris en Nelly, die nog niet ontbeten hebben, zijn als eerste weg. Wij pas een kwartier later. Kwart voor acht. De goede nachtrust - we sliepen met ons tweeën heerlijk alleen op een kamer - zorgt ervoor dat de vaart er vanaf het begin lekker in zit. Af en toe een afdalinkje gevolgd door een klimmetje van vijfhonderd meter om weer uit het (droge) rivierdal te komen, maar meestal genieten we van een landschap zo vlak als Friesland. Aan dat genieten komt abrupt verandering na Villar de Mazerife, waarover later meer. Dit dorp binnenrijdend zien we weer die typische onderaardse woningen, langgerekte heuvels met een deur aan het uiteinde en een schoorsteen ergens in het midden. Wonderlijk. Maar koel in de zomer en warm in de winter. De kerk is een pronkstuk van eenvoud, in elkaar geflanst uit ronde keien en leem. Een godswonder dat ze al zo lang staat. Maar ja, het is een huis Gods.
Daarna komt de beproeving van de dag - je kunt het ook een ‘keiharde’ verrassing noemen - in de vorm van meer dan zes kilometer ongekend ruwe kiezelweg met dikke keien, half ingereden en half losliggend en beukend en tinkelend tegen de velgen. Een ongelooflijk gehobbeld van de ene steen op de andere. Onvoorstelbaar gewoon. Ik verdenk de Spanjaarden ervan dit traject te cultiveren als een cultureel equivalent voor de Hel van Het Noorden tussen Parijs en Roubaix. Als een plaatselijke attractie zogezegd. Alleen is dit veel gevaarlijker voor je materiaal. Je begint te bidden tot Sint Jacob en alle heiligen en beschermengelen om ervoor te zorgen dat alles heel blijft. Dit traject kost ons meer dan drie kwartier, heel langzaam en behoedzaam manoeuvrerend, de minst slechte stukken opziekend. Een ware, onvergetelijke beproeving, die nu eenmaal bij een pelgrimstocht schijnt te horen. Dat we later na Hospital de Órbigo nog een toegift van twee kilometer krijgen, is te wijten aan een navigatiefout mijnerzijds. Maar dit terzijde.
In het al genoemde Hospital de Órbigo, met zijn beroemde lange brug van Romeinse oorsprong over de Rio Órbigo, doet Frans enkele boodschappen en halen we een stempel in een klein winkeltje. Daarna eten we op een prachtig gelegen terras met uitzicht op de werkelijk unieke brug een vette, warme ‘bocadillo quieso‘. Deze strategische plek maakt het mogelijk om getuige te zijn van de aankomst van Chris en Nelly, hobbelend over het keienwegdek van de brug; allesbehalve ‘keigaaf’ om de befietsen. Het is inmiddels elf uur. Na enige tijd rijden wij weer verder. We zullen elkaar terugzien op de volgende camping. We hadden inmiddels afgesproken niet in Astorga te blijven maar twintig kilometer verder te fitsen tot Rabanal, zes kilometer onder de top van de vermaarde Cruz de Ferro, het hoogste punt van de Camino.
Even na half één rijden we Astorga binnen, een oude stad waar imposante resten van stadsmuren getuigen van een heroïek verleden en waar drie pelgrimswegen samenkomen; ook de ‘Zilveren Weg’ vanuit Sevilla voegt zich hier bij de Camino Francés. Als we aan de voet van de steile helling naar de binnenstad staan - we hadden de afslag gemist - worden we ongevraagd door een oud vrouwke op de hoogte gesteld van het feit dat we er ook via een andere weg kunnen komen en aanzienlijk minder steil. Zo zitten we even later aanzienlijk frisser aan een fris glaasje op een terras in het zicht van het prachtige barokke stadhuis. Daarna zien we nog het bijzondere voormalige bisschoppelijke paleis van Gaudí en de kathedraal, een mengelmoes van gotische en barokke bouwkunst. Aangezien het ‘lunes’ is (Spaans voor Maandag), is die gesloten. Daarom moeten we ons tevreden stellen met de beschrijving die Cees Nooteboom eraan wijdde:
“… alweer zo’n monoliet, zo’n triomfalistische mastodont, die in een veel te kleine plaats is neergestort door een geweld waarvan wij de portee niet meer begrijpen. Soms is het ook nauwelijks te verdragen, al die zwaarte, gepantserd, een beetje kwaadaardig, voorwereldlijke monsters die op hun dood wachten. Ik kan het natuurlijk toch weer niet laten en ga naar binnen in dat versteende woud van zuilen die zonder kapitelen omhoogsuizen, de gewelven in.”
Dat interieur hebben we dus niet met eigen ogen mogen aanschouwen als gevolg van de Spaanse lunes. Zonde.
Na Astorga verandert het landschap radicaal. We fietsen de Montes de León in, richting Cruz de Ferro. Een klim van 20 kilometer. Een goed idee om er vandaag alvast aan te beginnen en morgenochtend de klim te voltooien.
Onderweg stoppen we een halfuurtje voor een wandeling door het schitterende middeleeuwse dorp Castrillo de los Polvazares. Een lust voor het oog. Ik moet meteen denken aan Thorn, het witte dorp. Castrillo is niet wit maar roestbruin, de kleur van het gesteente in de omtrek waaruit het is opgetrokken. Alle deuren en ronde poorten zijn groen geverfd en de raamomlijstingen wit. Een aandoenlijke uniformiteit. De ‘calles’ zijn kunstig geplaveid met ronde keien; de goten in het midden van de straten zijn van grote platte stenen. We zijn het erover eens dat het dik de moeite waard is om dit half uur hieraan besteed te hebben in gezelschap van onze camera‘s.
Na geklommen te zijn tot 1150 meter hoogte komen we om half vier aan in het nietige vlekje Rabanal del Camino. Het eerst passeren we de rustieke albergue met een restaurantje ernaast. Als ik afstap om te vragen naar de camping komt de eigenaresse naar buiten, een klein Spaans vrouwke, die ons verwijst naar een grasveldje in twee etages enkele tientallen meters verder.
Na geklommen te zijn tot 1150 meter hoogte komen we om half vier aan in het nietige vlekje Rabanal del Camino. Het eerst passeren we de rustieke albergue met een restaurantje ernaast. Als ik afstap om te vragen naar de camping komt de eigenaresse naar buiten, een klein Spaans vrouwke, die ons verwijst naar een grasveldje in twee etages enkele tientallen meters verder.
We zetten er onze fietsen neer om ‘onze kavel’ af te bakenen en vertrekken naar het terras naast de albergue voor een koel glas pils. Terwijl we daar zitten komen ook Chris en Nelly de berg op duwen. Een tweede pils is het vervolg. Onze tenten staan naast elkaar met een aangenaam picknickzitje ertussen, met plaats voor zes mensen. Dus plaats genoeg voor het geval iemand zich dik zou willen maken… hoewel een tijdje later ook Albert en Lucie arriveren, die ook in León waren en die we vandaag inhaalden, waarna ze op het grindtraject nog geplaagd waren door twee lekke banden. De tafel is vanavond dus vol.
Morgen gaat het verder naar het hoogste punt van de Camino. De eerste zes kilometer moeten 350 hoogtemeters overwonnen worden. Echt een ‘top-begin’ van een dag.
Groeten uit Rabanal del Camino, waar de donkere wolken nog altijd overwaaien zonder ons nat te maken.
Morgen gaat het verder naar het hoogste punt van de Camino. De eerste zes kilometer moeten 350 hoogtemeters overwonnen worden. Echt een ‘top-begin’ van een dag.
Groeten uit Rabanal del Camino, waar de donkere wolken nog altijd overwaaien zonder ons nat te maken.
zondag 28 juni 2009
De ‘sello’ van León
Tweeëndertigste dag
28 juni 2009
Rustdag León
Vandaag opnieuw een rustdag in een mooie stad. Én een welverdiende na twee etappes van meer dan honderd kilometer. De nacht was rustig, zeven mensen op de kamer en niet één snurker erbij. Een unicum. We slapen lekker uit tot een uur of acht.
Om tien uur verhuizen we ons hele hebben en houden naar een kamer van de jeugdherberg in hetzelfde gebouw, om precies te zijn de overkant van de gang. In een pelgrimsalbergue mag je maar één nacht blijven. Dan is deze combinatie een uitstekende oplossing.
De fietsen blijven vandaag onaangeroerd. We gaan te voet naar de kathedraal Sancta Maria om daar de mis van elf uur bij te wonen. Vooraf vragen we aan een van de nogal militant ogende ordebewaaksters - fotograferen is er verboden en daar letten ze akelig precies op - naar een stempel voor onze kaart maar krijgen te horen dat dit op zondag onmogelijk is…
We zijn getuige van een heuse zevenherenmis! Alle priesters in mooie groene kazuifels, geassisteerd door iemand in wit met een stola als manusje van alles en een wit getoogde ‘misdienaar’ die uitblinkt in het hanteren van het wierookvat. Een hele drukte op het priesterkoor. Exact op het moment dat tijdens de consecratie het brood geheven wordt, slaat de torenklok; een uitstekend getimed moment. Na de mis proberen we toch nog een stempel te krijgen. We lopen naar de deur van de sacristie waardoor de heren afgegaan zijn.
“Als er een koster of iemand anders naar buiten komt, vragen we die”, vertolkt Frans ook mijn gedachte, “we zijn per slot van rekening in de mis geweest. De eerste die verschijnt is de wit getoogde ‘misdienaar’. Hij beduidt ons in heel druk Spaans dat we dan even moeten wachten. Nadat hij zich geruime tijd onderhouden heeft met enkele andere kerkgangers, krijgen we eindelijk onze ‘sello’. Frans oppert nog even om hem triomfantelijk te laten zien aan de eerder genoemde ordebewaakster, maar daar zien we al gauw van af.
Buiten gekomen worden we begroet door… Chris en Nelly, zonet in de stad aangekomen na een overnachting op de camping van Mansilla de las Mulas. Na enig wikken en wegen besluiten ze de mis van twaalf uur bij te wonen en daarna ook in ‘onze’ albergue van León te overnachten. León heeft meerdere kerken waarin ‘s zondags minstens zes missen opgedragen worden, en nog druk bezocht ook!
Ook genieten we van het Casa de Botines, een schepping van architect Antonio Gaudí.
De lucht betrekt langzaam en het voelt fris aan. Nadat wij de oude romaanse kerk San Isidoro bezichtigd hebben, waar ook weer een mis bezig is, begint het zelfs te regenen. Andermaal kon een rustdag niet beter gepland zijn. En wat morgen betreft, zullen we vertrouwen op de tekst van Marco Borsato: ‘Morgen kan het beter zijn’…
Tot zover. De groeten uit een bewolkt León, waar af en toe weer een beetje hemelblauw tevoorschijn komt.
zaterdag 27 juni 2009
Die vreselijke Meseta...
Eenendertigste dag
Zaterdag 27 juni 2009
Carrión de los Condes - León, 106 km
De wind hield vannacht behoorlijk thuis in de populieren. Zoiets komt je nachtrust niet ten goede. Ik lag een tijdje wakker, waarbij van alles door mijn hoofd speelde. Louise, intussen al een maand in haar eentje thuis, moet voor alles alleen opdraaien. Ik mis haar. Alles wat je lief is bevindt zich ruim tweeduizend kilometer van mijn luchtmatras. Mijn eigen keuze, waar zij me de ruimte voor gaf. Ik geniet ervan, doe er iets mee… maar er zijn van die momenten… daarna sukkelde ik weer in slaap, een diepe slaap.
Om half zeven schrik ik wakker. Frans is al een half uur bezig, zijn deel van de tent is al opgeruimd. Ik heb er niets van gemerkt. Daar voel ik me niet lekker bij.
Ik schakel op dubbele kracht vooruit en even na half acht zijn we klaar met opruimen en tien minuten later fietsen we de poort uit voor onze tweede dag over de meseta, die kale vlakte. Aeolus geeft ons vriendelijk een zetje in de rug.
Het zijn lange rechte wegen, eerst vlak, daarna met valse platten, soms aan de steile kant. Mijn ‘zit’ is niet echt lekker. Als Frans vooruit rijdt - het is zijn terrein, hij maalt zich krachtig omhoog - raak ik steeds verder achter. Ook malend, maar dan in mijn hoofd. Het nachtelijk gepeins komt terug. Ik kom er mentaal helemaal doorheen te zitten. Als Frans op de top van een klim, waar hij op mij gewacht heeft, informeert of er misschien iets is, wordt het me te veel. Op een bank barst ik in huilen uit… echt, ik kan niet anders.
“Ik heb ‘t helemaal gehad. Ik wil naar huis!”
Na een tijdje hervind ik mezelf. Deze diepe dalen horen er gewoon bij. Iedereen krijgt er vroeg of laat mee te maken. Daarna probeer ik mijn gevoel uit mijn lijf te fietsen door de eindeloze golvende vlakte. Lange rechte, troosteloze wegen. Ik denk aan wat ik gelezen heb in het verslag van Domenico Laffi, die ons rond 1670 te voet voorging. Wat hij hier tegenkwam was schokkend. Lees en huiver:
“We liepen de hele dag door de immense vlakte, verschroeid en verdord, niet alleen door de brandende zon maar ook door grote zwermen sprinkhanen die alles verwoest hadden. Er was geen boom, grasspriet of ander groen meer te bekennen, alleen maar zand. Er waren zo veel van die vervloekte beesten dat je slechts met de grootste moeite kon lopen. Ze vlogen door de lucht in wolken die zo dicht waren dat de blauwe hemel nauwelijks te zien was. Onder deze omstandigheden liepen we door dit uitgestorven, verpeste land van dorp naar dorp. De weg was overal bedekt met sprinkhanen. Op weg naar Sahagún kwamen we bij een arme Franse pelgrim, die uitgeput op de weg lag. Hij was stervende en helemaal overdekt met sprinkhanen. De wrede schare gevleugeld ongedierte had al een begin gemaakt hem in bezit te nemen voor een overvloedige maaltijd, en terwijl we bij hem bleven hadden wij zelf alle moeite om de rond zwermende vraatzuchtige massa van ons lijf te houden. We bedekten zijn gezicht en handen onder een laag zand en vervolgden onze weg naar het volgende dorp, waar we een priester op de hoogte stelden van de dode pelgrim een mijl buiten de plaats.”
Dat waren nog eens tijden.
Ook wij zijn op weg naar Sahagún, maar we zien alleen maar gezond wandelende pelgrims en enkele fietsers. Ze ontmoeten elkaar op een strategisch gelegen terras op een Y-splitsing. Als wij er aan een café con leche en een bocadillo zitten arriveren ook Chris en Nelly, die bij ons aanschuiven. We maken er een lange pauze van. Daarna gaat het verder over die lange weg die geflankeerd wordt door het Caminovoetpad met jonge bomen. Voor de voetpelgrims moet dit eindeloos zijn. Ik put mezelf uit in een lange demarrage. Dat pestgevoel moet uit mijn lijf. Het lukt.
We passeren armzalige dorpen met onverzorgde grindpaden als straten, toch nog altijd sjiek ‘calles’ genoemd. Een Calle Mayor, met een wegdek van knarsend grind waar je banden af en toe in wegglijden. Hoe kunnen ze hier leven? Armoede? Of tevredenheid? Och, als je niet anders gewend bent… We zien zelfs ondergrondse huizen, heuvels met een deur en schoorstenen boven het gras. Een heeft er zelfs een tv-antenne op de schoorsteen. Hier staat de tijd dus niet stil.
Rond de middag draait de wind. De laatste veertig kilometer wordt het werken. Sluierbewolking slibt langzaam de hemel dicht en het wordt heet en benauwd. Onweer op komst? We wachten af.
Tegen half vier rijden we León binnen. Opnieuw zitten er meer dan honderd kilometer op. Als we een politieagent naar de camping vragen, krijgen we te horen dat er alleen in de zomer een camping is… de zomer begint hier pas op 1 juli. Hij verwijst ons naar de albergue. Een groot gebouw, van binnen zeer netjes. We slapen hier met acht mensen op een kamer. Frans wil het nog een keer proberen, min of meer met zijn rug tegen de muur. Eigenlijk mag je maar één nacht van een albergue gebruik maken. Voor ons wordt een uitzondering gemaakt. We moeten dan wel morgen verhuizen naar een andere zaal en voor de tweede nacht het dubbele betalen. Vier euro wordt dan acht euro… daar kom je overheen.
Dit weekend zijn mijn collega’s van het Collectief ’05 gestart met de opnamen van onze nieuwe film. Twee dagen na mijn thuiskomst is het volgende opnameweekend en kan ik er weer bij zijn… Succes alvast!
Vanavond gaan we de stad in. Mochten er nog leuke dingen gebeuren, dan verschijnen die morgen alsnog op de blog.
Groeten uit León, intussen weer zonnig en aangenaam warm.
Zaterdag 27 juni 2009
Carrión de los Condes - León, 106 km
De wind hield vannacht behoorlijk thuis in de populieren. Zoiets komt je nachtrust niet ten goede. Ik lag een tijdje wakker, waarbij van alles door mijn hoofd speelde. Louise, intussen al een maand in haar eentje thuis, moet voor alles alleen opdraaien. Ik mis haar. Alles wat je lief is bevindt zich ruim tweeduizend kilometer van mijn luchtmatras. Mijn eigen keuze, waar zij me de ruimte voor gaf. Ik geniet ervan, doe er iets mee… maar er zijn van die momenten… daarna sukkelde ik weer in slaap, een diepe slaap.
Om half zeven schrik ik wakker. Frans is al een half uur bezig, zijn deel van de tent is al opgeruimd. Ik heb er niets van gemerkt. Daar voel ik me niet lekker bij.
Ik schakel op dubbele kracht vooruit en even na half acht zijn we klaar met opruimen en tien minuten later fietsen we de poort uit voor onze tweede dag over de meseta, die kale vlakte. Aeolus geeft ons vriendelijk een zetje in de rug.
Het zijn lange rechte wegen, eerst vlak, daarna met valse platten, soms aan de steile kant. Mijn ‘zit’ is niet echt lekker. Als Frans vooruit rijdt - het is zijn terrein, hij maalt zich krachtig omhoog - raak ik steeds verder achter. Ook malend, maar dan in mijn hoofd. Het nachtelijk gepeins komt terug. Ik kom er mentaal helemaal doorheen te zitten. Als Frans op de top van een klim, waar hij op mij gewacht heeft, informeert of er misschien iets is, wordt het me te veel. Op een bank barst ik in huilen uit… echt, ik kan niet anders.
“Ik heb ‘t helemaal gehad. Ik wil naar huis!”
Na een tijdje hervind ik mezelf. Deze diepe dalen horen er gewoon bij. Iedereen krijgt er vroeg of laat mee te maken. Daarna probeer ik mijn gevoel uit mijn lijf te fietsen door de eindeloze golvende vlakte. Lange rechte, troosteloze wegen. Ik denk aan wat ik gelezen heb in het verslag van Domenico Laffi, die ons rond 1670 te voet voorging. Wat hij hier tegenkwam was schokkend. Lees en huiver:
“We liepen de hele dag door de immense vlakte, verschroeid en verdord, niet alleen door de brandende zon maar ook door grote zwermen sprinkhanen die alles verwoest hadden. Er was geen boom, grasspriet of ander groen meer te bekennen, alleen maar zand. Er waren zo veel van die vervloekte beesten dat je slechts met de grootste moeite kon lopen. Ze vlogen door de lucht in wolken die zo dicht waren dat de blauwe hemel nauwelijks te zien was. Onder deze omstandigheden liepen we door dit uitgestorven, verpeste land van dorp naar dorp. De weg was overal bedekt met sprinkhanen. Op weg naar Sahagún kwamen we bij een arme Franse pelgrim, die uitgeput op de weg lag. Hij was stervende en helemaal overdekt met sprinkhanen. De wrede schare gevleugeld ongedierte had al een begin gemaakt hem in bezit te nemen voor een overvloedige maaltijd, en terwijl we bij hem bleven hadden wij zelf alle moeite om de rond zwermende vraatzuchtige massa van ons lijf te houden. We bedekten zijn gezicht en handen onder een laag zand en vervolgden onze weg naar het volgende dorp, waar we een priester op de hoogte stelden van de dode pelgrim een mijl buiten de plaats.”
Dat waren nog eens tijden.
Ook wij zijn op weg naar Sahagún, maar we zien alleen maar gezond wandelende pelgrims en enkele fietsers. Ze ontmoeten elkaar op een strategisch gelegen terras op een Y-splitsing. Als wij er aan een café con leche en een bocadillo zitten arriveren ook Chris en Nelly, die bij ons aanschuiven. We maken er een lange pauze van. Daarna gaat het verder over die lange weg die geflankeerd wordt door het Caminovoetpad met jonge bomen. Voor de voetpelgrims moet dit eindeloos zijn. Ik put mezelf uit in een lange demarrage. Dat pestgevoel moet uit mijn lijf. Het lukt.
We passeren armzalige dorpen met onverzorgde grindpaden als straten, toch nog altijd sjiek ‘calles’ genoemd. Een Calle Mayor, met een wegdek van knarsend grind waar je banden af en toe in wegglijden. Hoe kunnen ze hier leven? Armoede? Of tevredenheid? Och, als je niet anders gewend bent… We zien zelfs ondergrondse huizen, heuvels met een deur en schoorstenen boven het gras. Een heeft er zelfs een tv-antenne op de schoorsteen. Hier staat de tijd dus niet stil.
Rond de middag draait de wind. De laatste veertig kilometer wordt het werken. Sluierbewolking slibt langzaam de hemel dicht en het wordt heet en benauwd. Onweer op komst? We wachten af.
Tegen half vier rijden we León binnen. Opnieuw zitten er meer dan honderd kilometer op. Als we een politieagent naar de camping vragen, krijgen we te horen dat er alleen in de zomer een camping is… de zomer begint hier pas op 1 juli. Hij verwijst ons naar de albergue. Een groot gebouw, van binnen zeer netjes. We slapen hier met acht mensen op een kamer. Frans wil het nog een keer proberen, min of meer met zijn rug tegen de muur. Eigenlijk mag je maar één nacht van een albergue gebruik maken. Voor ons wordt een uitzondering gemaakt. We moeten dan wel morgen verhuizen naar een andere zaal en voor de tweede nacht het dubbele betalen. Vier euro wordt dan acht euro… daar kom je overheen.
Dit weekend zijn mijn collega’s van het Collectief ’05 gestart met de opnamen van onze nieuwe film. Twee dagen na mijn thuiskomst is het volgende opnameweekend en kan ik er weer bij zijn… Succes alvast!
Vanavond gaan we de stad in. Mochten er nog leuke dingen gebeuren, dan verschijnen die morgen alsnog op de blog.
Groeten uit León, intussen weer zonnig en aangenaam warm.
Abonneren op:
Posts (Atom)